202103716/1/V3.
Datum uitspraak: 31 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2021 in zaak nr. 20/7612 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 mei 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.G. Kleijweg, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. In deze zaak heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om uitstel van vertrek op medische gronden afgewezen, omdat zij haar identiteit en nationaliteit niet met originele documenten als bedoeld in paragraaf A3/7.1.5. van de Vc 2000 heeft aangetoond. Daarom kan zij volgens de staatssecretaris niet aannemelijk maken dat de noodzakelijke medische zorg in het land van herkomst voor haar niet toegankelijk is. Volgens de staatssecretaris heeft zij evenmin aannemelijk gemaakt dat dit haar niet valt toe te rekenen. De staatssecretaris is wel in het bezit geweest van haar inmiddels verlopen paspoort en de vreemdeling heeft een kopie daarvan overgelegd. De Afdeling staat voor de vraag of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hij verder geen onderzoek hoefde te doen naar de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg.
2. De vreemdeling klaagt in haar grieven terecht dat de enkele omstandigheid dat zij geen originele documenten ter staving van haar identiteit en nationaliteit heeft, niet maakt dat de staatssecretaris terecht niet heeft beoordeeld wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg in Suriname. In de uitspraak van 14 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2799, onder 7.3., heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris aan de hand van alle omstandigheden van het geval moet nagaan of originele documenten nodig zijn om te beoordelen wat de vreemdeling heeft aangevoerd over de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische zorg. 2.1. Uit het besluit van 13 oktober 2020 volgt dat de staatssecretaris heeft vastgehouden aan het vereiste om de identiteit en nationaliteit met originele documenten aan te tonen. Daarmee is hij onvoldoende ingegaan op de omstandigheid dat hij in het bezit is van het inmiddels verlopen paspoort van de vreemdeling en dat de vreemdeling een kopie daarvan heeft overgelegd in deze procedure. De vreemdeling klaagt terecht dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in haar geval nog andere documenten ter staving van haar identiteit en nationaliteit nodig zijn om haar argumenten over de feitelijke toegankelijkheid te kunnen beoordelen. Dit vooral omdat de staatssecretaris in het besluit geen concrete aanknopingspunten heeft genoemd voor twijfel aan de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geoordeeld dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij verder niet hoeft te onderzoeken wat de vreemdeling aanvoert over de feitelijke toegang tot de noodzakelijke medische zorg in Suriname.
2.2. De grieven slagen.
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 13 oktober 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 mei 2021 in zaak nr. 20/7612;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 13 oktober 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.518,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.
w.g. Wissels
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2022
872