ECLI:NL:RVS:2022:3346

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
21 november 2022
Zaaknummer
202205871/3/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

Op 4 november 2022 heeft verzoeker, wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel, een wrakingsverzoek ingediend tegen staatsraad mr. E.A. Minderhoud, die betrokken was bij de behandeling van twee zaken. De wraking werd aangevraagd omdat verzoeker ontevreden was over de wijze waarop de staatsraad de hoofdzaak en het verzoek om voorlopige voorziening had behandeld tijdens de zitting op 28 oktober 2022. Verzoeker was van mening dat de staatsraad geen vragen had gesteld over een cruciale rechtsoverweging in de aangevallen uitspraak, wat volgens hem de onpartijdigheid van de staatsraad in gevaar bracht.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 17 november 2022 behandeld. Tijdens deze zitting was verzoeker aanwezig, maar de staatsraad maakte geen gebruik van de mogelijkheid om gehoord te worden. De Afdeling heeft vastgesteld dat verzoeker te lang had gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek, aangezien hij al op de zitting van 28 oktober 2022 had kunnen aangeven dat hij de behandeling niet aanvaardbaar vond. De Afdeling oordeelde dat verzoeker niet had voldaan aan de vereisten van artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat een verzoek om wraking moet worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden. Hierdoor werd het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard.

De beslissing werd uitgesproken door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in aanwezigheid van griffier mr. A.S. Sanchit-Premchand. De Afdeling concludeerde dat de uitleg van verzoeker over de tijd die hij nodig had om het verzoek op papier te zetten onvoldoende was, en dat hij eerder om wraking had kunnen verzoeken.

Uitspraak

202205871/3/R3.
Datum beslissing: 17 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker A] en [verzoeker B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker]), beiden wonend te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
verzoekers,
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 november 2022, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van staatsraad mr. E.A. Minderhoud (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaken met nrs. 202205871/1/R3 en 202205871/2/R3.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De staatsraad heeft een schriftelijke reactie ingediend die aan [verzoeker] is toegezonden.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter zitting behandeld op 17 november 2022, waar [verzoeker] is verschenen. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 17 november 2022 heeft de Afdeling het verzoek om wraking niet-ontvankelijk verklaard.
Overwegingen
1.       Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
Artikel 8:16, eerste lid, luidt: "Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden."
2.       [verzoeker] heeft het verzoek gedaan, omdat hij het niet eens is met de manier waarop de staatsraad de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op zitting heeft behandeld. Hij vindt met name dat de staatsraad ten onrechte geen vragen heeft gesteld over rechtsoverweging 6.2 van de aangevallen uitspraak in de hoofdzaak. Volgens [verzoeker] betreft juist die overweging het grootste geschilpunt.
3.       De staatsraad heeft de hoofdzaak en het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen op 28 oktober 2022 op zitting behandeld. [verzoeker] heeft het verzoek tot wraking op 4 november 2022 bij de Afdeling ingediend. Hij heeft toegelicht dat hij tijd nodig had om de kwestie te analyseren en het verzoek goed op papier te krijgen. De Afdeling vindt deze uitleg onvoldoende en is van oordeel dat [verzoeker] eerder om wraking had kunnen verzoeken. Al op de zitting op 28 oktober 2022 was hem duidelijk dat hij de behandeling niet aanvaardbaar vond. Als niet-jurist is te billijken dat hij een dag extra nodig had om het verzoek op papier te zetten. In dit geval heeft [verzoeker], nadat hem de feiten en omstandigheden bekend waren, een week gewacht met het indienen van het wrakingsverzoek. De Afdeling is van oordeel dat [verzoeker] daardoor niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Zij komt dan ook niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Aldus uitgesproken door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Sanchit-Premchand
griffier
691