202103074/1/A2.
Datum uitspraak: 16 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Bavel, gemeente Breda,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2021 in zaak nr. 19/4656 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda
Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college de aanvraag van [appellant] voor subsidie op grond van de zogenoemde Makersregeling afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 21 december 2018 heeft [appellant] bij het college een aanvraag ingediend voor een subsidie ter hoogte van € 1000,- voor het samenstellen van een fotoboek van eigen werk in het jaar 2019 in het kader van de zogenoemde Makersregeling.
2. Bij besluit van 2 april 2019 heeft het college deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag niet past binnen de voorwaarden van de Makersregeling. Het hiertegen gerichte bezwaar heeft het college bij besluit van 5 september 2019 ongegrond verklaard. Volgens het college is de aanvraag geweigerd op grond van artikel 5:8, tweede lid, onder a, van de Nadere Regels subsidieverstrekking gemeente Breda 2017 (hierna: de Nadere Regels). Het bundelen van foto’s van reeds bestaand eigen werk stimuleert het culturele makers- en productieklimaat van Breda niet, is geen nieuw project en richt zich niet op talent, experiment, vernieuwing en actualiteit, aldus het college in het besluit.
3. De rechtbank heeft het hiertegen gerichte beroep ongegrond verklaard.
Hoger beroep
4. [appellant] kan zich met dit oordeel niet verenigen en heeft hoger beroep ingesteld. Hij betoogt dat de rechtbank voor het toetsingskader ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij artikel 5:7, tweede lid, van de Nadere Regels. Artikel 5:7 van de Nadere Regels benoemt enkel voor wie de regeling is bedoeld, terwijl artikel 5:8 omschrijft waarvoor subsidie kan worden aangevraagd. Die toets is gericht op talent, experiment, vernieuwing en actualiteit. Aan deze toets voldoet hij door het bedenken van vernieuwende ontwerpen en van vernieuwende materialen, met historische en actualiteitswaarde, aldus [appellant].
4.1. Op grond van artikel 1:3, tweede lid, van de Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Breda houdende regels voor subsidieverlening (Algemene subsidieverordening Breda 2017) is, voor zover thans van belang, het college bevoegd om bij nadere regels aanvullende voorschriften te stellen met betrekking tot de onderwerpen zoals geregeld in de verordening.
Het college heeft deze nadere regels neergelegd in het Besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels betreffende subsidieverstrekking (de Nadere Regels). Hoofdstuk 5 van de Nadere Regels bevat specifieke regels over cultuursubsidies.
In artikel 5:6 van de Nadere Regels is bepaald dat de Makersregeling professionele culturele makers of collectieven steunt bij de ontwikkeling van hun beroepspraktijk.
In artikel 5:7, tweede lid, van de Nadere Regels is bepaald dat subsidies kunnen worden aangevraagd door professionele makers die vanuit een artistieke invalshoek een project realiseren in Breda in samenwerking met een culturele instelling, initiatief, vereniging en/of amateurs.
In artikel 5:8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Nadere Regels is bepaald dat subsidies voor de makers worden verstrekt om het culturele makers- en productieklimaat van Breda te stimuleren. Hiervoor dient de maker zich te richten op talent, experiment, vernieuwing en actualiteit.
4.2. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij artikel 5:7, tweede lid, van de Nadere Regels, berust dit op een onjuiste lezing van de aangevallen uitspraak. Uit deze uitspraak blijkt namelijk dat de rechtbank niet is nagegaan of aan die bepaling is voldaan, maar alleen het standpunt van het college dat de subsidieaanvraag van [appellant] niet voldeed aan artikel 5:8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Nadere Regels heeft getoetst. Aangezien het college dit standpunt in het bestreden besluit ook heeft ingenomen, heeft de rechtbank daarmee het juiste toetsingskader gehanteerd.
4.3. De rechtbank heeft verder met juistheid geoordeeld dat het college de subsidieaanvraag heeft kunnen afwijzen op grond van artikel 5:8, tweede lid, aanhef en onder a, van de Nadere Regels, omdat de subsidie is aangevraagd voor het maken van fotoboeken waarin foto’s zijn gebundeld van bestaand eigen werk, en dat dit niet als vernieuwend werk of een vernieuwend project kan worden gezien. Dat, naar [appellant] stelt, hij vernieuwende ontwerpen en vernieuwende materialen, met historische en actualiteitswaarde, bedenkt, maakt het voorgaande niet anders, nu de subsidie daarvoor niet is aangevraagd.
4.4. Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Ouwehand
griffier
752