ECLI:NL:RVS:2022:3280

Raad van State

Datum uitspraak
15 november 2022
Publicatiedatum
15 november 2022
Zaaknummer
202104608/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 15 november 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was op 16 april 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank Den Haag had op 13 juli 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De vreemdeling, die uit Iran komt en zich heeft bekeerd tot het christendom, had in haar asielaanvraag onder andere aangevoerd dat de staatssecretaris de door haar aangekondigde rapporten van de PKN en Stichting Gave ten onrechte niet had afgewacht, wat leidde tot een onzorgvuldige besluitvorming.

In het hoger beroep klaagde de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte alle beroepsgronden had besproken en dat de staatssecretaris haar ongeloofwaardig had verklaard over de motieven en het proces van haar bekering. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de staatssecretaris niet had gevolgd in zijn standpunt en dat dit oordeel in de weg staat aan de integrale beoordeling van de bekering door de staatssecretaris. De Raad benadrukte dat de drie elementen van bekering in onderlinge samenhang moeten worden beoordeeld, zoals eerder is vastgesteld in andere uitspraken.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en veroordeelde de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 759,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. N. Verheij als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 15 november 2022.

Uitspraak

202104608/1/V2.
Datum uitspraak: 15 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-­Hertogenbosch, van 13 juli 2021 in zaak nr. NL21.6108 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 april 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 13 juli 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.M.J. van Zantvoort, advocaat te 's-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling komt uit Iran en heeft aan haar asielaanvraag onder meer ten grondslag gelegd dat zij is bekeerd tot het christendom. De rechtbank heeft het besluit vernietigd, omdat de staatssecretaris de door de vreemdeling aangekondigde rapporten van de PKN en Stichting Gave ten onrechte niet had afgewacht en het besluit daarom onzorgvuldig had voorbereid. Ook heeft de rechtbank de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen en de twee rapporten daarbij te betrekken.
2.       De vreemdeling klaagt in haar eerste grief terecht dat de rechtbank vervolgens ten onrechte alle beroepsgronden heeft besproken. De rechtbank is daarbij de staatssecretaris bijvoorbeeld gevolgd in zijn standpunt dat de vreemdeling ongeloofwaardig heeft verklaard over de motieven voor en het proces van bekering. Dit oordeel staat, zoals de vreemdeling terecht betoogt, in de weg aan de door de staatssecretaris nieuw te verrichten integrale beoordeling van de bekering. Bij zijn nieuw te nemen besluit moet de staatssecretaris de drie elementen van bekering (motieven voor en proces van bekering, kennis van het nieuwe geloof en de activiteiten), in overeenstemming met de uitspraak van de Afdeling van 12 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:977), namelijk in onderlinge samenhang beoordelen. De drie elementen kunnen in theorie weliswaar van elkaar worden onderscheiden, maar in de praktijk niet volledig los van elkaar worden beoordeeld (uitspraak van de Afdeling van 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, onder 4.5).
3.       Het hoger beroep is gegrond. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.P.M. Zwinkels, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
w.g. Zwinkels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2022
968