ECLI:NL:RVS:2022:3261

Raad van State

Datum uitspraak
14 november 2022
Publicatiedatum
14 november 2022
Zaaknummer
202107920/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake overdracht vreemdeling aan Italië

Op 14 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in het kader van een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 13 december 2021 het beroep van de vreemdeling gegrond had verklaard en het besluit tot overdracht aan Italië had vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand had gelaten.

De staatssecretaris had op 17 juni 2021 besloten de vreemdeling over te dragen aan Italië. De vreemdeling was echter met onbekende bestemming vertrokken, wat de staatssecretaris ertoe bracht om de voorzieningenrechter te verzoeken de overdrachtstermijn op te schorten totdat er een beslissing was genomen in het hoger beroep. De staatssecretaris stelde dat de overdrachtstermijn was verlengd tot 18 maanden, maar dat de vreemdeling ondergedoken was, waardoor de overdracht niet kon plaatsvinden.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond had verklaard, de staatssecretaris door kon gaan met de overdracht aan Italië, omdat de vreemdeling zelf verantwoordelijk was voor zijn afwezigheid. De voorzieningenrechter wees het verzoek van de staatssecretaris af en oordeelde dat er geen ruimte was voor opschorting van de overdrachtstermijn. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 759,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202107920/2/V3.
Datum uitspraak: 14 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende de hoger beroepen van onder meer:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 13 december 2021 in zaak nr. NL21.9716 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 juni 2021 heeft de staatssecretaris bepaald dat de vreemdeling wordt overgedragen aan Italië.
Bij uitspraak van 13 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand blijven.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft de staatssecretaris de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Aan het verzoek heeft de staatssecretaris ten grondslag gelegd dat de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken, dat hij de Italiaanse autoriteiten daarvan bij brief van 4 november 2021 in kennis heeft gesteld en dat hij daarbij heeft aangegeven dat de overdrachtstermijn is verlengd tot 18 maanden (artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening). Omdat de overdrachtstermijn op 17 december 2022 verstrijkt, hij zich niet met de uitspraak van de rechtbank kan verenigen en hij uitvoering wil geven aan de voorgenomen overdracht verzoekt de staatssecretaris de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat de termijn voor overdracht van de vreemdeling aan Italië wordt opgeschort totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
1.1.    De rechtbank heeft het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, maar daarbij bepaald dat de rechtsgevolgen geheel in stand blijven. Dit betekent dat de staatssecretaris door kan gaan met de overdracht aan Italië. Dat de vreemdeling op dit moment niet kan worden overgedragen houdt dus geen verband met de uitkomst van het tegen de uitspraak van de rechtbank over het overdrachtsbesluit door de staatssecretaris ingestelde hoger beroep, maar is een gevolg van het feit dat de vreemdeling is ondergedoken. In dat geval kan de overdrachtstermijn weliswaar met maximaal 18 maanden worden verlengd, zoals ook is gebeurd, maar is er geen ruimte voor opschorting van die termijn of een verdere verlenging ervan. De voorzieningenrechter wijst op de punten 64 tot en met 68 in het arrest van het Hof van Justitie van 22 september 2022, Bondsrepubliek Duitsland tegen MA e.a., ECLI:EU:C:2022:709.
2.       Het verzoek wordt afgewezen. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
voorzieningenrechter
w.g. Vonk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 november 2022
345