202103279/1/A3.
Datum uitspraak: 9 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Amsterdam,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 april 2021 in zaak nr. C/13/697803/ FA RK 21/1157 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2021 heeft de burgemeester aan [appellant] een huisverbod en contactverbod opgelegd voor de duur van tien dagen.
Bij besluit van 29 januari 2021 heeft de burgemeester het huisverbod en contactverbod verlengd voor de duur van achttien dagen.
Bij mondelinge uitspraak van 4 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen die besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] woont met zijn vrouw en vier kinderen in de woning aan [locatie] te Amsterdam. De vrouw is verschillende keren de woning ontvlucht vanwege bedreigingen en mishandelingen door haar man. Zij hebben met name ruzies over de opvoeding van de oudste dochter. Sinds 2017 zijn er veel hulpinstanties bij het gezin betrokken. De bedreigingen naar de vrouw bestaan volgens de beschrijving in de Situatie ter plaatse onder andere uit de uitspraken: "Ik ga je verminken liever dat ik naar de gevangenis ga en ik zal (moeder) vermoorden (woorden van gelijke strekking). [appellant] geeft duidelijk aan zich zeer boos te voelen. Kan ook een mes te pakken". In de beschrijving in het Verloop incident staat dat [appellant] op zijn oudste dochter is af gelopen met een waterkoker en haar heeft gedreigd het kokende water over haar te gooien en dat hij haar wil verminken. En kort daarna, op 20 januari 2021, rond 01.00 uur, heeft [appellant] zijn vrouw opnieuw bedreigd met de dood. Hierop heeft zij aangifte gedaan tegen haar man. Het gezin voelt zich niet veilig in de woning en vanwege de vrees dat het ieder moment kan escaleren, vreest de vrouw voor haar leven. Ook de oudste dochter heeft aangifte tegen haar vader gedaan.
2. De burgemeester heeft bij het besluit van 21 januari 2021 besloten dat [appellant] de woning voor tien dagen moet verlaten. Zijn aanwezigheid levert een ernstig en onmiddellijk gevaar dan wel een ernstig vermoeden van dit gevaar op voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen. Hij mag gedurende die periode geen contact opnemen met zijn vrouw en kinderen. Omdat [appellant] de angst van de achterblijvers bagatelliseert en de vrouw voornemens is van haar man te scheiden, zette de dreiging zich volgens de burgemeester voort. Daarop heeft hij het huisverbod verlengd.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft overwogen dat zich in dit geval een heftige conflictsituatie voordoet. De burgemeester heeft vanwege het ernstige vermoeden van gevaar voor de veiligheid van de vrouw kunnen besluiten het huisverbod van 21 januari 2021 op te leggen. Volgens de rechtbank blijkt uit de stukken van de politie dat [appellant] is gehoord over het huisverbod. Daaruit blijkt dat hij heeft begrepen wat het huisverbod inhield en hij zou hebben gezegd dat hij voor drie dagen naar een hotel ging en daarna op straat zou gaan slapen omdat hij zijn familie niet lastig wilde vallen.
Hoger beroep
4. [appellant] voert aan dat de burgemeester bij het besluit van 21 januari 2021 de hoorplicht als bedoeld in artikel 4:8 van de Awb heeft geschonden. Dat uit het mutatierapport van de politie, eenheid Amsterdam, van 21 januari 2021, 21:27 uur, volgt dat de procedure aan hem is uitgelegd, is niet voldoende. De rechtbank heeft volgens hem niet onderkend dat het erom gaat dat duidelijk moet zijn hoe de zienswijze van de uit huis te plaatsen persoon over het voornemen tot het opleggen van het tijdelijk huisverbod luidt.
4.1. Artikel 4:8, eerste lid, van de Awb luidt:
"Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt."
4.2. Het genoemde mutatierapport is, anders dan [appellant] kennelijk meent, niet de enige informatie waarop de burgemeester zich heeft gebaseerd. Tot de stukken behoort ook het Risico-taxatie instrument Huiselijk geweld (hierna: RiHG) van 21 januari 2021, 21:04 uur, en het daaraan ten grondslag liggende document Verloop incident. In het document Verloop Incident is een verhoor van [appellant] opgenomen ter zake van mishandeling en bedreiging. Hierin reageert [appellant] uitgebreid op de verklaringen van zijn vrouw en oudste dochter over de vermeende mishandelingen en bedreigingen, stelt hij dat deze niet waar zijn en dat hij denkt dat zijn vrouw dit zegt zodat ze in het huis kan blijven en hijzelf het gevaar is en weg moet gaan. Ook heeft hij verklaard dat hij de huisarts heeft verzocht de Kinderbescherming te bellen, dat hij bij zijn vrouw wil blijven, dat hij naar een hotel gaat voor drie dagen en dat hij niet naar familie wil gaan. Op pagina 5 en 6 van het RiHG onder het kopje: "Reactie van de uithuisgeplaatste en slachtoffer op het voornemen tot het opleggen van een huisverbod" staat tenslotte: "Hij wil graag hulp maar is het niet eens met het huisverbod. Hij zegt niets te doen."
Uit het voorgaande blijkt dat [appellant], anders dan hij stelt, wel is gehoord. Het horen is niet slechts beperkt gebleven tot het uitleggen van de procedure. [appellant] heeft zijn inhoudelijke zienswijze gegeven over het voornemen tot opleggen van het huisverbod. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de burgemeester daarom niet in strijd gehandeld met artikel 4:8 van de Awb. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en proceskosten
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.E.E. Konings, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Konings
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2022
612