ECLI:NL:RVS:2022:3172
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, die op 31 maart 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 16 maart 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 15 augustus 2019 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Habib-Portier, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 november 2022 uitspraak gedaan. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Tevens werd opgemerkt dat, hoewel de situatie in Afghanistan in 2021 veranderd is, deze niet bij het oordeel betrokken kon worden, maar dat de vreemdeling deze situatie kan aanvoeren in een nieuwe aanvraag.
De beslissing houdt in dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 3 november 2022.