ECLI:NL:RVS:2022:3171
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en herbeoordeling veilig land van herkomst
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 5 maart 2021 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ongegrond verklaarde. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 december 2020 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen, waarbij hij zich baseerde op de aanwijzing van Tunesië als veilig land van herkomst. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Akbalik, heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de herbeoordeling van deze aanwijzing voldoet aan de wettelijke vereisten. Hij stelt dat de staatssecretaris de relevante informatiebronnen, zoals genoemd in artikel 37, derde lid, van de Procedurerichtlijn, niet heeft betrokken in zijn herbeoordeling.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de vreemdeling gegrond verklaard. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de herbeoordeling aan de wettelijke vereisten voldoet. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris van 29 december 2020. De staatssecretaris wordt verplicht om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. I.W.M.J. Bossmann, griffier, en is openbaar uitgesproken op 3 november 2022.