ECLI:NL:RVS:2022:3129

Raad van State

Datum uitspraak
2 november 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
202205643/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende verblijfsrecht en uitzetting

Op 2 november 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling verzocht om een voorlopige voorziening. De vreemdeling had eerder een besluit ontvangen van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd vastgesteld dat zij geen verblijfsrecht meer had als gemeenschapsonderdaan in Nederland. Dit besluit was genomen op 9 juli 2020 en de aanvraag tot wijziging van haar verblijfsvergunning was afgewezen. De vreemdeling had hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit was door de staatssecretaris ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag had op 31 augustus 2022 de beroepen van de vreemdeling tegen eerdere besluiten van de staatssecretaris ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep had ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van de vreemdeling in overweging genomen en besloten dat zij niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 759,00 bedragen, en moet de staatssecretaris het griffierecht van € 274,00 vergoeden. Deze beslissing is genomen om de vreemdeling te beschermen tegen mogelijke uitzetting terwijl haar hoger beroep nog loopt.

Uitspraak

202205643/2/V3.
Datum uitspraak: 2 november 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 augustus 2022 in zaken nrs. NL22.2702 en AWB 21/6427 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft de staatssecretaris vastgesteld dat de vreemdeling geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan in Nederland meer heeft, en de aanvraag tot het wijzigen van de beperking van haar verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, afgewezen.
Bij besluit van 3 februari 2021 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor arbeid in loondienst te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 26 oktober 2021 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 3 februari 2021 door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 24 januari 2022 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 9 juli 2020 door de vreemdeling gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 augustus 2022 heeft de rechtbank de tegen de besluiten van 26 oktober 2021 en 24 januari 2022 door de vreemdeling ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. Ook heeft zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.       Gelet op de belangen die de vreemdeling naar voren heeft gebracht, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door haar ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00 geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.      gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door haar voor de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Baldinger, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Baldinger
voorzieningenrechter
w.g. Vonk
griffier
345-982