ECLI:NL:RVS:2022:3070

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
202100639/2/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om beperkte kennisneming van vertrouwelijke stukken in hoger beroep tegen uitspraak rechtbank Midden-Nederland

In deze zaak hebben appellanten hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 15 december 2020, betreffende zaaknummer 19/1835. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft vertrouwelijke versies van gedingstukken overgelegd en verzocht om beperkte kennisneming van deze stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de verzoeken van het college beoordeeld en een afweging gemaakt tussen het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen en het belang van de appellanten om over relevante informatie te beschikken voor hun hoger beroep.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het college gewichtige redenen heeft aangevoerd voor het verzoek tot beperkte kennisneming. Het college heeft aangegeven dat medewerkers van de Inspectie Kinderopvang van de gemeente Utrecht vreesden voor de gevolgen van hun verklaringen, wat zou kunnen leiden tot onevenredige benadeling van betrokken natuurlijke personen. De Afdeling heeft de geschoonde versies van de e-mails beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van de appellanten om kennis te nemen van deze gegevens.

De Afdeling heeft echter ook geoordeeld dat het verzoek om beperkte kennisneming van de tekst van twee specifieke e-mails niet gerechtvaardigd is, omdat deze geen persoonlijke gegevens bevatten. De Afdeling heeft het verzoek van het college in dat opzicht afgewezen en verzocht om geschoonde versies van de e-mails toe te sturen. De beslissing is genomen op 25 oktober 2022 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

202100639/2/A2.
Datum beslissing: 25 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 15 december 2020 in zaak nr. 19/1835 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
[appellanten] hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 15 december 2020 in zaak nr. 19/1835.
Het college heeft de vertrouwelijke versies van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Awb medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft:
a.       ongeschoonde versies van e-mails aan of van de Inspectie Kinderopvang van de gemeente Utrecht,
b.       twee e-mails van of aan de Inspectie Kinderopvang van de gemeente Utrecht.
Overwegingen
1.       Het college heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de stukken kennis zal nemen.
2.       Het college heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat diverse medewerkers geen verklaring durven afleggen uit vrees voor de reactie van appellanten. Volgens het college bestaat er gegronde vrees dat kennisname van de ongeschoonde e-mails door appellanten zal leiden tot onevenredige benadeling van de bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen. Gezien het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkenen verzoekt het college om beperkte kennisneming van de ongeschoonde e-mails.
3.       Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
4.       Van de in het procesverloop onder a. aangeduide ongeschoonde e-mails heeft het college geschoonde versies overgelegd die zijn opgenomen in het dossier in de bodemzaak. In de geschoonde versies zijn namen van medewerkers en andere natuurlijke personen en e-mailadressen onleesbaar gemaakt. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze personen zwaarder dan het belang van de wederpartijen om van deze gegevens kennis te nemen. De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming in zoverre gerechtvaardigd.
5.       In het procesverloop onder b. is verwezen naar twee ongeschoonde e-mails van 24 januari 2013 17.33 en 25 januari 2013 13:16. Van deze e-mails zijn geen geschoonde versies in het dossier in de bodemzaak opgenomen. In deze twee e-mails zijn eveneens namen en e-mailadressen van natuurlijke personen opgenomen. Naar het oordeel van de Afdeling weegt het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze personen zwaarder dan het belang van de wederpartijen om van deze gegevens kennis te nemen. De Afdeling acht het verzoek daarom ook in zoverre gerechtvaardigd.
Het college heeft niet gemotiveerd waarom van de tekst die de inhoud van deze twee e-mails vormt slechts bepekt kennis mag worden genomen. De tekst bevat geen namen of andere gegevens van personen. De Afdeling acht het verzoek om beperkte kennisneming van de tekst die de inhoud vormt van de e-mails van 24 januari 2013 en 25 januari 2013 niet gerechtvaardigd en zal het verzoek daarom in zoverre afwijzen.
6.       De Afdeling zal de geheime stukken niet terugsturen.
7.       Indien het college geen gehoor geeft aan het in dictumonderdeel III. aangeduide verzoek om gedeeltelijk geschoonde versies toe te sturen van de e-mails van 24 januari 2103 17.33 en 25 januari 2013 13:16 voor zover daarvan het verzoek om geheimhouding is afgewezen, kan de Afdeling daaraan gevolgen verbinden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af wat betreft:
a. de tekst die de inhoud vormt van de e-mail van 24 januari 2013 17:33;
b.de tekst die de inhoud vormt van de e-mail van 25 januari 2013 13:16;
II.       wijst het verzoek voor het overige toe;
III.      verzoekt het college van burgemeester en wethouders van Utrecht binnen veertien dagen na heden aan de Afdeling en de wederpartijen toe te sturen:
a. een geschoonde versie van de e-mail van 24 januari 2013 17:33, waarin de tekst die de inhoud vormt van de e-mail niet onleesbaar is gemaakt;
b. een geschoonde versie van de e-mail van 25 januari 2013 13:16, waarin de tekst die de inhoud vormt van de e-mail niet onleesbaar is gemaakt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Oranje, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer
w.g. Oranje
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 oktober 2022