ECLI:NL:RVS:2022:307

Raad van State

Datum uitspraak
2 februari 2022
Publicatiedatum
2 februari 2022
Zaaknummer
202003084/6/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake aanwijzing rolcontainers voor huishoudelijk afval in Uitgeest

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 2 februari 2022 uitspraak gedaan over het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest, dat op 6 mei 2020 de locatie U216 had aangewezen als clusterlocatie voor het plaatsen van 10 rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval. De Afdeling heeft in een eerdere tussenuitspraak van 29 september 2021 het college opgedragen om het gebrek in dit besluit te herstellen. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende inzichtelijk had gemaakt hoe de verdeling van rolcontainers per clusterplaats tot stand was gekomen.

In de tussenuitspraak werd het college opgedragen om binnen 12 weken het besluit te herzien. Op 2 november 2021 heeft het college een nieuw besluit genomen, waarbij het aantal rolcontainers op locatie U216 werd aangepast van 10 naar 7. [appellante] heeft geen zienswijze ingediend over dit nieuwe besluit, wat de Afdeling deed concluderen dat zij geen bezwaren had tegen de wijziging.

De Afdeling heeft het beroep van [appellante] tegen het oorspronkelijke besluit van 6 mei 2020 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het beroep tegen het nieuwe besluit van 2 november 2021 werd ongegrond verklaard, waardoor de aanpassing naar 7 rolcontainers op locatie U216 werd toegestaan. Tevens werd het college gelast om het griffierecht van [appellante] te vergoeden.

Uitspraak

202003084/6/R1.
Datum uitspraak: 2 februari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Uitgeest,
en
het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest,
verweerder.
Procesverloop
Bij tussenuitspraak van 29 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2174, heeft de Afdeling het college opgedragen om binnen 12 weken na verzending van die uitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 6 mei 2020, voor zover het college daarin de locatie U216 heeft aangewezen als aanbiedlocatie voor het plaatsen van 10 rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval, te herstellen. De tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 2 november 2021 heeft het college een nieuw aanwijzingsbesluit genomen om het gebrek in de tussenuitspraak te herstellen.
[appellante] is in de gelegenheid gesteld om hierover een zienswijze naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Het besluit van 6 mei 2020
1.       De Afdeling heeft onder 13.2 van de tussenuitspraak overwogen dat het college in het besluit van 6 mei 2020 onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe het in de straat De Bakker tot de gekozen verdeling is gekomen van het aantal rolcontainers per clusterplaats.
2.       In de tussenuitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om met inachtneming van overweging 13.2 het gebrek in het besluit van 6 mei 2020, voor zover het college daarin de locatie U216 heeft aangewezen als clusterlocatie voor het plaatsen van 10 rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval, te herstellen door ofwel het besluit van 6 mei 2020 alsnog deugdelijk motiveren, dan wel een ander besluit nemen. De Afdeling is er daarbij van uit gegaan dat het college alsnog met [appellante], die heeft aangegeven te kunnen instemmen met 7 in plaats van 10 rolcontainers op locatie U216, en andere buurtbewoners in overleg zou treden om te bezien of tot een aanvaardbare oplossing kan worden gekomen.
3.       Gezien overweging 13.2 van de tussenuitspraak ziet de Afdeling in hetgeen [appellante] heeft aangevoerd aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 6 mei 2020 is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) voor zover het college daarin de locatie U216 heeft aangewezen als aanbiedlocatie voor het plaatsen van 10 rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval. Het beroep van [appellante] tegen het besluit van 6 mei 2020 is dan ook gegrond. Het besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Awb te worden vernietigd.
Het besluit van 2 november 2021
4.       Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het college op 2 november 2021 een nieuw besluit genomen. Dit besluit ziet alleen op locaties U216 en U217. Het college heeft in het nieuwe besluit 7 in plaats van 10 rolcontainers toegekend aan clusterplaats U216.
5.       [appellante] heeft in beroep tegen het besluit van 6 mei 2020 primair aangevoerd dat zij zich niet kan verenigen met de aanwijzing van locatie U216 voor haar woning als clusterplaats voor afvalcontainers. Gelet hierop is met het besluit van 2 november 2021 niet volledig tegemoet gekomen aan haar bezwaar. Daarom is, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, het besluit van 2 november 2021 onderdeel van dit geding, wat betekent dat het beroep van [appellante] van rechtswege ook ziet op het besluit van 2 november 2021. Tijdens de zitting bij de Afdeling op 2 september 2021 heeft [appellante] echter (subsidiair) al te kennen gegeven dat zij 7 rolcontainers op deze clusterlocatie wel aanvaardbaar acht. De Afdeling leidt hieruit af en uit de omstandigheid dat [appellante] desgevraagd geen zienswijze over het besluit van 2 november 2021 heeft ingediend, dat zij geen bezwaren heeft tegen dat nieuwe besluit. Het beroep van rechtswege tegen het besluit van 2 november 2021 is daarom ongegrond. Dit betekent dat er 7 in plaats van 10 rolcontainers op clusterplaats U216 geplaatst mogen worden.
Proceskosten
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep tegen het besluit van 6 mei 2020 van het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het college van burgemeester van wethouders van Uitgeest van 6 mei 2020, voor zover het college daarin de locatie U216 heeft aangewezen als aanbiedlocatie voor het plaatsen van 10 rolcontainers ten behoeve van huishoudelijk afval;
III.      verklaart het beroep tegen het besluit van 2 november 2021 van het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest ongegrond;
IV.      gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Uitgeest aan [appellante] het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 178,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2022