ECLI:NL:RVS:2022:3068
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag vreemdeling voor document rechtmatig verblijf
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 23 november 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, maar deze aanvraag werd op 10 januari 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 19 mei 2020 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat er geen grond was voor het beroep van de vreemdeling.
In het hoger beroep heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Singh, aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling concludeert dat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen en neemt de motivering van de rechtbank over.
De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. Dit besluit is genomen door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.