ECLI:NL:RVS:2022:3067
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 16 april 2021 afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, heeft beroep ingesteld tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Den Haag verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 7 april 2022, die later werd gerectificeerd op 11 april 2022.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad stelde vast dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De vreemdeling had niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Soedan te vrezen had voor zijn familie of de Soedanese autoriteiten, wat de rechtbank terecht had geoordeeld.
De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier.