202200961/1/V2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2022 in zaak nr. NL21.19596 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling is een dochter van de vreemdelingen in zaak nr. 202200975/1/V2 en stelt net als zij te zijn bekeerd tot het christendom. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van vandaag in zaak nr. 202200975/1/V2, is het hoger beroep van de ouders van de vreemdeling gegrond en moet de staatssecretaris zich in het kader van een nieuw te nemen besluit op hun asielaanvragen opnieuw uitlaten over de geloofwaardigheid van hun bekering. Omdat het asielrelaas van de vreemdeling nauw verweven is met dat van haar ouders, met wie zij in een eerdere procedure nog mee procedeerde als minderjarig kind, raakt dit oordeel van de Afdeling ook haar zaak. Hieruit volgt dat de eerste negen grieven, waarin de vreemdeling klaagt over het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van haar bekering, slagen.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 december 2021 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2022 in zaak nr. NL21.19596;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 10 december 2021, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renting
griffier
894