ECLI:NL:RVS:2022:3063

Raad van State

Datum uitspraak
25 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
202200961/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 10 december 2021 afgewezen. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van de vreemdeling op 11 februari 2022 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Boelens, heeft hoger beroep ingesteld. De vreemdeling is de dochter van vreemdelingen in een andere procedure en stelt dat zij, net als haar ouders, bekeerd is tot het christendom. De Raad van State heeft in een eerdere uitspraak in de zaak van haar ouders geoordeeld dat het hoger beroep van de ouders gegrond is, wat ook gevolgen heeft voor de zaak van de vreemdeling. De Raad van State oordeelt dat de eerste negen grieven van de vreemdeling slagen, omdat het asielrelaas van de vreemdeling nauw verweven is met dat van haar ouders. Het hoger beroep wordt gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het besluit van de staatssecretaris wordt ook vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit nemen, rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling.

Uitspraak

202200961/1/V2.
Datum uitspraak: 25 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2022 in zaak nr. NL21.19596 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 11 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W. Boelens, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft nadere stukken ingediend.
Overwegingen
1.       De vreemdeling is een dochter van de vreemdelingen in zaak nr. 202200975/1/V2 en stelt net als zij te zijn bekeerd tot het christendom. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van vandaag in zaak nr. 202200975/1/V2, is het hoger beroep van de ouders van de vreemdeling gegrond en moet de staatssecretaris zich in het kader van een nieuw te nemen besluit op hun asielaanvragen opnieuw uitlaten over de geloofwaardigheid van hun bekering. Omdat het asielrelaas van de vreemdeling nauw verweven is met dat van haar ouders, met wie zij in een eerdere procedure nog mee procedeerde als minderjarig kind, raakt dit oordeel van de Afdeling ook haar zaak. Hieruit volgt dat de eerste negen grieven, waarin de vreemdeling klaagt over het oordeel van de rechtbank over de geloofwaardigheid van haar bekering, slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 december 2021 wordt vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw een besluit op de aanvraag moet nemen en daarbij rekening moet houden met feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in beroep en hoger beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 11 februari 2022 in zaak nr. NL21.19596;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 10 december 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Renting, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Renting
griffier
894