ECLI:NL:RVS:2022:3052
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 20 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 7 oktober 2020 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 21 oktober 2022 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij problemen heeft ondervonden als gevolg van zijn deelname aan een demonstratie. De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de vreemdeling geen bewijs heeft geleverd waaruit blijkt dat hij in de negatieve belangstelling staat van de autoriteiten in zijn land van herkomst. Bovendien heeft de vreemdeling niet aangetoond dat hij bij terugkeer vreest voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De beslissing is genomen door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. E.L. Iedema, griffier.