ECLI:NL:RVS:2022:3051
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had op 30 november 2021 besloten om de aanvraag af te wijzen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, verklaarde op 21 januari 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. L.J. Meijering, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 21 oktober 2022 geoordeeld dat de grieven van de vreemdeling slagen. De rechtsvraag over de beoordeling van opvolgende asielaanvragen, die voortbouwen op eerder ongeloofwaardig geachte verklaringen, is eerder beantwoord in een uitspraak van 28 september 2022. De Raad van State heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 30 november 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw een besluit te nemen op de aanvraag van de vreemdeling, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden.
Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 2.277,00 bedragen, volledig toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van asielaanvragen en de verplichting van de staatssecretaris om rekening te houden met de omstandigheden van de aanvrager.