202103149/1/A2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 14 april 2021 in zaak nr. 20/5569 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Examencommissie van de Beroepsopleiding Advocaten (hierna: de examencommissie).
Procesverloop
Bij besluit van 6 augustus 2020 heeft de examencommissie de door [appellant] afgelegde toets Jaarrekeninglezen als onvoldoende beoordeeld.
Bij besluit van 15 september 2020 heeft de examencommissie het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 april 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De examencommissie heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 oktober 2022, waar de examencommissie, vertegenwoordigd door mr. M.W.P. de Boer, in aanwezigheid van mr. J. de Laat, zijn verschenen. [appellant] is niet verschenen.
Overwegingen
1. De examencommissie heeft in het besluit van 15 september 2020 voor haar standpunt dat het bezwaar tegen het besluit van 6 augustus 2020 niet-ontvankelijk is, gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3428, onder 5 en 6. 2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de examencommissie het door [appellant] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en heeft daarvoor gewezen op de uitspraken van de Afdeling van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1138, en 24 oktober 2018. De rechtbank heeft in dat kader vastgesteld dat in het Examenreglement geen administratief beroep is opengesteld. Dat betekent volgens de rechtbank dat het besluit van 6 augustus 2020 een besluit is als bedoeld in artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Tegen zo'n besluit kan geen beroep, en gelet op artikel 7:1 van de Awb, evenmin bezwaar worden ingesteld. 3. [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Afdeling met haar uitspraak van 24 oktober 2018 niet heeft bedoeld dat geen bezwaar en beroep meer open staat tegen een besluit over een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, voor zover dat besluit ziet op voorschriften van procedurele aard die bij of krachtens de Awb of enige wet in formele zin zijn gesteld. De uitspraak van 1 april 2020 lijkt in dit licht volgens [appellant] een onbedoelde koerswijziging in te houden.
3.1. In artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat of leerling die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst. Gelet op artikel 7:1 van de Awb kan daartegen evenmin bezwaar worden gemaakt. In de uitspraak van 1 april 2020, onder 5.1, heeft de Afdeling overwogen dat als toch bezwaar wordt gemaakt, het bestuursorgaan dat bezwaar niet-ontvankelijk moet verklaren en de bestuursrechter, indien het bestuursorgaan daarop niettemin inhoudelijk heeft beslist, dient te bepalen dat het bestuursorgaan dat bezwaar ten onrechte niet niet-ontvankelijk heeft verklaard. Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat uit de uitspraak van 24 oktober 2018 tevens volgt dat zij, anders dan eerder, geen ruimte ziet om dergelijke besluiten wel vatbaar voor beroep te achten voor zover het gaat om de vraag of aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb, de Advocatenwet of enige andere wet in formele zin zijn gesteld, is voldaan.
3.2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 1 april 2020 geen ander oordeel gegeven dan in haar uitspraak van 24 oktober 2018. Wat de Afdeling in de uitspraak van 24 oktober 2018, onder 6, tweede tot en met vierde alinea, heeft overwogen ziet, zoals volgt uit de tweede alinea, immers alleen op besluiten over een beoordeling van het kennen of kunnen van een kandidaat die ter zake is geëxamineerd of op enigerlei andere wijze is getoetst, waartegen bij wettelijk voorschrift een administratief beroep is opengesteld. Niet in geschil is dat, zoals de rechtbank heeft vastgesteld, in het Examenreglement geen administratief beroep is opengesteld. Er is in dit geval geen besluit genomen door een administratieve beroepsinstantie op een bij haar ingesteld beroep, zodat de vraag of de bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van een besluit van de administratieve beroepsinstantie hier niet voorligt.
3.3. Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De examencommissie hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. de Vink, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Vink
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022
154