ECLI:NL:RVS:2022:3006

Raad van State

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
19 oktober 2022
Zaaknummer
202100537/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over subsidieverlening aan Stichting SCENECS door het college van burgemeester en wethouders van Hilversum

Op 19 oktober 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in de zaak tussen de Stichting SCENECS Dutch Film Institute en het college van burgemeester en wethouders van Hilversum. De zaak betreft een aanvraag voor een programmasubsidie cultuur voor het jaar 2019, die door het college op 28 oktober 2019 werd afgewezen. De stichting had eerder subsidies ontvangen voor het filmfestival SCENECS, dat in 2016 naar Hilversum was verplaatst. De aanvraag voor 2019 werd afgewezen omdat deze te laat was ingediend, en het college stelde dat er geen zeer bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de indieningstermijn rechtvaardigden.

De stichting ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep ongegrond. De stichting stelde dat de rechtbank niet onafhankelijk had geoordeeld en dat de houding van het college hen had geïntimideerd, waardoor zij de aanvraag niet tijdig konden indienen. De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde dat de stichting niet aannemelijk had gemaakt dat de rechtbank niet onafhankelijk was en dat de aanvraag te laat was ingediend. De Afdeling concludeerde echter dat het college had moeten beoordelen of er omstandigheden waren die een uitzondering op de indieningstermijn rechtvaardigden, en dat het college dit had nagelaten.

De Afdeling droeg het college op om binnen vier maanden het gebrek in de motivering van het besluit van 19 mei 2020 te herstellen. De einduitspraak zal later worden gedaan over de overige gronden van het hoger beroep, de proceskosten en de vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

202100537/1/A2.
Datum uitspraak: 19 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
Stichting SCENECS Dutch Film Institute (hierna: de stichting), gevestigd te Hilversum,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­-Nederland van 9 december 2020 in zaak nr. 20/2496 in het geding tussen:
de stichting
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 28 oktober 2019 heeft het college een aanvraag van de stichting voor een programmasubsidie cultuur voor activiteiten in het jaar 2019 afgewezen.
Bij besluit van 19 mei 2020 heeft het college het door de stichting daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 december 2020 heeft de rechtbank het door de stichting  daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de stichting hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De stichting heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2022, waar de stichting, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Heuft, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De stichting organiseerde tot 2015 jaarlijks het filmfestival SCENECS in Amersfoort. In 2016 is de locatie van het filmfestival op uitnodiging van de gemeente Hilversum verplaatst naar die gemeente. Voor de jaren 2016, 2017 en 2018 is een cultuursubsidie aan de stichting verleend. In het besluit tot subsidieverlening van 26 februari 2018, dat ziet op het jaar 2018, is aan de stichting meegedeeld dat de gemeente Hilversum op korte termijn in gesprek gaat met de stichting over het ontwikkelperspectief van het filmfestival en een audit wil laten uitvoeren. In het voorjaar van 2018 is de audit uitgevoerd en een rapport uitgebracht. In het rapport van 27 augustus 2018 is kritiek geuit op de wijze waarop het filmfestival is georganiseerd, op de professionaliteit van het festival en op de financiële verantwoording.
2.       Op 9 september 2019 heeft de stichting een cultuursubsidie van € 107.500,00 aangevraagd voor 2019 op grond van de Subsidieregeling gemeente Hilversum 2017 (de Subsidieregeling). De Subsidieregeling bepaalt in artikel 3, eerste lid, onder b dat de aanvraag om subsidie moet worden ingediend in het kwartaal voorafgaand aan het kwartaal waarin de activiteiten aanvang zullen hebben. In dit geval is dat uiterlijk op 1 juli 2019.
3.       Bij het besluit van 28 oktober 2019, gehandhaafd bij het besluit van 19 mei 2020, heeft het college de aanvraag van de stichting afgewezen omdat deze aanvraag te laat is ingediend. Volgens het college is geen sprake van zeer bijzondere omstandigheden die nopen tot toepassing van de hardheidsclausule en om een uitzondering op de indieningstermijn te maken.
Aangevallen uitspraak
4.       De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van zeer bijzondere omstandigheden die maken dat de stichting niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Van een klassieke overmachtsituatie zoals brand of ziekte is geen sprake. De rechtbank volgt de stichting niet in het betoog dat zij door de opstelling van het college de aanvraag niet tijdig kon indienen. Door de keuze van de stichting om niet het risico te willen lopen op (reputatie)schade door openbaarmaking van het rapport en te wachten met het indienen van een aanvraag in de hoop dat het auditrapport nog zou worden aangepast, heeft zij het risico genomen dat de aanvraag te laat werd ingediend en om die reden zou worden afgewezen. Deze keuze heeft de stichting echter zelf gemaakt en dit kan niet aan het college worden tegengeworpen. Ook de door de stichting genoemde gerechtelijke procedures stonden niet in de weg aan het doen van een aanvraag. Het college was naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gehouden om het te late indienen van de aanvraag in dit geval te passeren op grond van de hardheidsclausule.
Hoger beroep
5.       De stichting is het niet eens met de aangevallen uitspraak en betoogt dat de rechtbank slechts terughoudend heeft getoetst, terwijl hier sprake is van een onevenredig hard overheidsbesluit. Het filmfestival is op verzoek van de gemeente Hilversum daarheen verplaatst met de intentie om een langdurige subsidierelatie aan te gaan, maar de houding van het college ten opzichte van het filmfestival is nadien ineens veranderd. De uitgevoerde audit, is volgens de stichting zeer slecht gedaan. Dat het college niet in gesprek wilde over de uitkomsten van de audit is verdacht en verdient aandacht in de rechterlijke procedure, aldus de stichting. Het college dreigde vervolgens met openbaarmaking van het rapport als een nieuwe aanvraag zou worden gedaan. Dat het slechts om openbaarmaking richting de Cultuurraad ging, was de stichting niet duidelijk. In de aangevallen uitspraak is de impact van de mogelijke imagoschade onderbelicht gebleven. Gelet op de (dreigende en intimiderende) houding van het college, was de stichting angstig om een aanvraag te doen. Verder heeft de rechtbank volgens de stichting ten onrechte geen aandacht besteed aan de rol van wethouder Jaeger. Ook heeft het college in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld gezien de beloofde gesprekken over het aangaan van een meerjarenconvenant. De handelwijze van het college laat volgens de stichting zien dat het college al op voorhand de subsidierelatie wilde beëindigen. Het college heeft er daarom voor gezorgd dat de stichting de aanvraag te laat zou indienen zodat het college de aanvraag niet inhoudelijk hoefde te behandelen. Al deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien waren reden dat geen tijdige aanvraag kon worden ingediend. Door dit niet te onderkennen is de rechtbank volgens de stichting niet onafhankelijk en partijdig tot haar oordeel gekomen.
5.1.    De Afdeling overweegt allereerst dat de stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat de rechtbank niet onafhankelijk, onpartijdig en zorgvuldig tot haar uitspraak is gekomen. De Afdeling is hiervan ook niet gebleken.
Het betoog hierover slaagt niet.
5.2.    Niet in geschil is dat de aanvraag te laat is ingediend. In geschil is de vraag of er omstandigheden zijn op grond waarvan het college  gebruik had moeten maken van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 4 van de Subsidieregeling.
5.3.    Artikel 4 van de Subsidieregeling luidt:
"1. Aanvragen om een subsidie ingediend na de in artikel 3 het eerste lid genoemde datum worden geweigerd.
2. In gevallen waarin de uitvoering van de beoogde activiteiten onevenredig wordt geschaad kan het college een uitzondering maken op de in artikel 3, eerste lid genoemde uiterste aanvraagdatum."
De toelichting bij artikel 4, tweede lid, luidt als volgt: "Er kunnen zich zeer bijzondere omstandigheden voordoen waardoor aanvrager niet in staat was om de aanvraag tijdig in te dienen. Om enkele voorbeelden te noemen: "vergeten" op tijd in te dienen is geen zeer bijzondere omstandigheid; een uitslaande brand waardoor de hele administratie verloren is gegaan, kan dat wel zijn. In een dergelijk geval kan de hardheidsclausule uitkomst bieden."
5.4.    Artikel 4, eerste lid, van de Subsidieregeling bepaalt dat aanvragen die niet binnen de vereiste termijn als bedoeld in artikel 3 van de Subsidieregeling zijn ingediend, door het college worden geweigerd. Artikel 4, tweede lid, van de Subsidieregeling bepaalt dat het college een aanvraag toch in behandeling kan nemen in het geval de uitvoering van de beoogde activiteiten onevenredig wordt geschaad. Dat de toelichting is toegespitst op de omstandigheden waardoor de indiening niet tijdig is, laat onverlet dat artikel 4, tweede lid, van de subsidieregeling bepaalt dat een uitzondering kan worden gemaakt als de uitvoering van de beoogde activiteiten onevenredig wordt geschaad. Het belang bij een tijdige indiening van een aanvraag moet aldus in een niet-onevenredige verhouding staan ten opzichte van het belang dat met de uitvoering van de activiteiten, in dit geval het filmfestival, wordt gediend. Het college had moeten beoordelen of deze in het tweede lid verwoorde onevenredigheid zich in het geval van de stichting voordoet. Ook had het college zijn op een belangenafweging gebaseerde keuze, om al dan niet een uitzondering te maken, moeten motiveren. Nu het college dit heeft nagelaten heeft het gehandeld in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, waarin staat dat de beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt.
Hoe nu verder?
6.       Het besluit van 19 mei 2020 kan gezien hetgeen hiervoor, onder 5.4, is overwogen, niet in stand blijven. De Afdeling ziet, met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil, aanleiding het college op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen het hiervoor in overweging 5.4 vastgestelde gebrek in het besluit van 19 mei 2020 binnen vier maanden na verzending van de tussenuitspraak te herstellen door dit besluit alsnog deugdelijk te motiveren dan wel te wijzigen. Het college dient het aangevulde of het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.
7.       In de einduitspraak zal worden beslist over de overige hogerberoepsgronden, de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Hilversum op om binnen vier maanden na verzending van de tussenuitspraak het in overweging 5.4 vastgestelde gebrek in het besluit van 19 mei 2020 te herstellen en het aangevulde of het nieuwe besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en aan de Afdeling mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Schueler
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2022
85-921