ECLI:NL:RVS:2022:3
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling na hoger beroep
In deze zaak heeft de Raad van State op 3 januari 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 13 april 2021 de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 26 mei 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N. Wouters, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Daarnaast werd opgemerkt dat het hoger beroep onder meer een rechtsvraag betreft die eerder door de Afdeling is beantwoord in een andere uitspraak, ECLI:NL:RVS:2022:1, die betrekking heeft op de toepasselijkheid van de Kwalificatierichtlijn en het Vluchtelingenverdrag op staatloze Palestijnen.
Uiteindelijk bevestigde de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.J.M. Baldinger, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier.