202203532/1/A3 en 202203532/2/A3.
Datum uitspraak: 14 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 3 mei 2022 in zaak nr. 22/1695 21/8432 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2021 heeft het college de door [verzoekster] gevraagde urgentieverklaring geweigerd.
Bij besluit van 18 november 2021 heeft het college het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 mei 2022 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 juni 2022, waar [verzoekster], bijgestaan door [persoon] en mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, is verschenen.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek na de zitting heropend om het college in de gelegenheid te stellen om schriftelijk te reageren op het hoger beroep van [verzoekster]. Het college is gevraagd daarbij meer specifiek in te gaan op de situatie van [verzoekster] en haar zoon [zoon] en op de vraag of toepassing van de hardheidsclausule - gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste - leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Tevens heeft de voorzieningenrechter het college verzocht om informatie over de (toepassing van de) Beleidsregel en de hardheidsclausule.
Bij brief van 15 juli 2022 heeft het college een reactie ingediend.
Bij brief van 22 augustus 2022 heeft [verzoekster] hierop gereageerd.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek opnieuw ter zitting behandeld op 15 september 2022, waar [verzoekster], bijgestaan door [persoon] en mr. H.J.J. Hendrikse, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. G. Tjon-Man-Tsoi, zijn verschenen.
Overwegingen
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. De van belang zijnde bepalingen uit de Huisvestingsverordening Den Haag 2019 en de Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019 zijn opgenomen in de aangehechte bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
3. [verzoekster] en [persoon] zijn samen ouders van inmiddels vier kinderen. Zij woonden samen in Den Haag. Na de geboorte van hun oudste zoon, [zoon], is [verzoekster] naar Amsterdam verhuisd om nabij het ziekenhuis te zijn waar [zoon] werd behandeld. Zij heeft in Amsterdam een woning gekregen op grond van medische urgentie. Die woning is geschikt voor haar en [zoon] en haar andere kinderen. Er is in ieder geval geen sprake van een aan die woning gerelateerd probleem op medische gronden.
[zoon] heeft ernstige hersenbeschadiging en beperkingen op motorisch en verstandelijk gebied. Hij beschikt over een indicatie van het CIZ, VG 05: wonen met intensieve begeleiding en intensieve verzorging, voor onbepaalde tijd. De indicatie is voor 24-uurszorg, waarvan dagelijks zeventien uur wordt vergoed. Uit meerdere bronnen ontvangt het gezin geld om de zorg voor [zoon] thuis te regelen. Zorginstelling Derwish verleent 56 uur per week zorg aan [zoon]. Daarnaast verlenen de vader van [zoon] en diens zus mantelzorg aan [zoon]. Beiden ontvangen voor het verlenen van deze zorg een vergoeding uit het persoonsgebonden budget, dat is toegekend aan [zoon]. De tante van [zoon] krijgt voor 40 uur per week betaald en zijn vader voor 23 uur en 15 minuten per week. Er blijft een deel onbetaalde zorg over dat vooral de familieleden op zich nemen.
4. [verzoekster] heeft op grond van artikel 4:6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening een urgentieverklaring voor woonruimtebemiddeling gevraagd op de urgentiegrond mantelzorg.
Zij wil met voorrang een woning in Den Haag, omdat de vader en tante van [zoon] daar ook wonen. Zij wil dichtbij de mantelzorgers wonen, omdat in voorkomende gevallen met spoed zorg aan [zoon] moet worden verleend.
Het gaat daarbij om specialistische zorg waarin [verzoekster] zelf niet kan voorzien.
Besluitvorming
5. Het college heeft besloten om aan [verzoekster] geen urgentieverklaring te verlenen, omdat uit de stukken blijkt dat de vader en tante van [zoon] mantelzorg verlenen en daarvoor een financiële vergoeding ontvangen. Nu sprake is van betaalde zorg is niet voldaan aan de voorwaarden van de urgentiecategorie mantelzorg. Het college heeft geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule. In bezwaar heeft het college de afwijzing van de urgentieverklaring gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
6. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat weliswaar sprake is van een familiaire band tussen de verzorgenden en verzorgde, maar dat niet is voldaan aan de eis dat er geen financiële tegenprestatie tegenover de verleende mantelzorg staat. Voor de verleende zorg door de vader en tante van [zoon] wordt een financiële vergoeding betaald uit het persoonsgebonden budget. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat het college niet ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de hardheidsclausule.
Het geschil in hoger beroep
7. [verzoekster] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de omstandigheid dat voor een deel van de door de vader en tante aan [zoon] verleende zorg een financiële vergoeding wordt ontvangen, niet betekent dat geen sprake is van mantelzorg. De financiële vergoeding die vader en tante ontvangen is van ondergeschikt belang. Zij betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat meer onderzoek had moeten worden gedaan naar de medische situatie van [zoon]. Zij heeft zich uitdrukkelijk op de medische situatie van [zoon] beroepen. Tot slot betoogt [verzoekster] dat de rechtbank heeft miskend dat sprake is van een dusdanige ernstige situatie dat toepassing van de hardheidsclausule door het college in dit geval niet achterwege mocht blijven. Dat de zorg ook in Amsterdam kan worden ingekocht, is [verzoekster] in dat kader ten onrechte tegengeworpen. Zij heeft de keuzevrijheid om familie voor [zoon] te laten zorgen. Met behulp van mantelzorg kan bovendien meer zorg worden ingekocht voor hetzelfde budget. Zonder mantelzorg kan met het huidige budget geen 24-uurszorg worden gegarandeerd, terwijl dit wel nodig is om [zoon] in leven te houden.
De beoordeling
8. Op grond van artikel 4:6, eerste lid, aanhef en b, van de Huisvestingsverordening kan als gevolg van het verlenen of ontvangen van mantelzorg urgentie worden verleend als de afstand tussen mantelzorgverlener en mantelzorgontvanger groter is dan 5 kilometer en door verhuizing kan worden teruggebracht tot minder dan 5 kilometer en de te verlenen mantelzorg uit meer dan 8 uur per week te bestaat, verspreid over tenminste 4 dagen per week. Aan deze voorwaarden is voldaan. Aan deze bepaling is een nadere uitwerking gegeven in artikel 2.2.2 van de Beleidsregel Urgentieverklaringen. In artikel 2.2.2, aanhef en onder f, is bepaald dat het college urgentie voor deze categorie kan verlenen als de aanvrager kan aantonen dat de mantelzorgrelatie tussen mantelzorggever en mantelzorgontvanger is gebaseerd op familiebanden of langdurige sociale omgang en niet voortkomt uit vrijwilligerswerk of zorgverlening tegen een financiële vergoeding. Met de rechtbank is de voorzieningenrechter van oordeel dat - hoewel sprake is van mantelzorg gebaseerd op familiebanden - niet is voldaan aan de onder f gestelde eis. De vader van [zoon] en zijn tante ontvangen namelijk een financiële vergoeding. Aan hen wordt vanuit het aan [zoon] toegekende persoonsgebonden budget zelfs 63,15 uur per week vergoed, waarmee substantiële bedragen zijn gemoeid. De zorg wordt daarmee niet onbetaald en vrijwillig gedaan. Dit betekent dat het college terecht artikel 4:6, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.2.2 aanhef en onder f, van de Beleidsregel Urgentieverklaringen, aan de weigering van de urgentieverklaring ten grondslag heeft gelegd.
Het betoog slaagt niet.
9. Voor zover [verzoekster] een beroep doet op de medische situatie van [zoon] en in dat kader betoogt dat hiernaar meer onderzoek had moeten worden gedaan, wordt overwogen dat geen urgentie is gevraagd op medische gronden. Nader onderzoek naar de medische situatie van [zoon] was reeds daarom niet nodig. Als de aanvraag wel op medische gronden was gedaan, had het college, zo is ter zitting nader toegelicht, deze aanvraag geweigerd op grond van artikel 4:7, eerste lid, van de Huisvestingsverordening, gelezen in samenhang met artikel 2.2.3 van de Beleidsregel Urgentieverklaringen. Om in aanmerking te kunnen komen voor een urgentie op medische gronden moet de aanvrager namelijk op grond van artikel 4:5, aanhef en onder n, van de Huisvestingsverordening al ten minste twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aansluitend staan ingeschreven in de Basisregistratie personen van de gemeenten in de regio Haaglanden. Dat is hier niet het geval.
Dit betoog slaagt evenmin.
10. Namens [verzoekster] heeft haar gemachtigde op zitting van 15 september 2022 erkend dat, of de aanvraag is gedaan op medische gronden of op grond van mantelzorg, het neerkomt op de vraag of het college met toepassing van de hardheidsclausule urgentie had moeten verlenen. In artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening is opgenomen dat het college een artikel van de verordening buiten toepassing kan laten, voor zover de toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
11. Zoals het college in zijn reactie van 15 juli 2022 naar voren heeft gebracht, zijn in de regio Den Haag veel woningzoekenden, terwijl het aantal beschikbare sociale huurwoningen zeer beperkt is. In 2021 was sprake van 37.718 woningenzoekenden. De gemiddelde wachttijd voor een sociale huurwoning bedraagt momenteel zes tot zeven jaar. Gelet hierop wordt de hardheidsclausule alleen in zeer uitzonderlijke situaties toegepast (vgl. overweging 4.3 van de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:857). Hoewel de medische situatie van [zoon] op zichzelf zeer ernstig is, is de voorzieningenrechter met de rechtbank van oordeel dat de situatie waarin [verzoekster] en haar gezin ten tijde van de besluitvorming verkeerden niet zo schrijnend of uitzonderlijk is dat deze rechtvaardigt dat [verzoekster] in Den Haag met voorrang een sociale huurwoning moet worden aangeboden. [verzoekster] heeft de vrijheid om te kiezen voor deze vorm van mantelzorg aan [zoon], dat wil zeggen met inzet van vader en tante die woonachtig zijn in Den Haag. De voorzieningenrechter vindt de gemaakte keuze vanuit het perspectief van de ouders ook begrijpelijk en invoelbaar. Maar van het college kan redelijkerwijs niet worden gevergd de nadelige gevolgen van deze keuze op te lossen door toepassing van de hardheidsclausule. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het college ook de belangen behartigt en moet behartigen van vele andere woningzoekenden in de regio Den Haag en [verzoekster] met haar kinderen in een geschikte woning woont in Amsterdam, ook gelet op de medische situatie van [zoon] en de in huis benodigde zorg. Dat de toegekende budgetten ontoereikend zijn om 24 uur per dag mantelzorg in te huren, is evenmin reden om te oordelen dat het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule. Het betoog slaag niet.
Conclusie
12. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
13. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzieningenrechter
w.g. Ley-Nell
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2022
597
BIJLAGE
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 4:5 Algemene weigeringsgronden urgentieverklaring
Burgemeester en wethouders weigeren de urgentieverklaring indien naar hun oordeel sprake is van één of meerdere van de volgende omstandigheden:
a. de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden gesteld in artikel 2:3;
b. er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem;
c. de aanvrager kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen of kan het huisvestingsprobleem redelijkerwijs op een andere wijze oplossen;
d. het huisvestingsprobleem kon worden voorkomen of was te voorzien;
e .het huisvestingsprobleem kan worden opgelost door gebruik te maken van een voorliggende voorziening;
f. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem is ontstaan als gevolg van een aan de aanvrager of lid van diens huishouden toe te rekenen handelen of nalaten;
g. het aan de aanvraag ten grondslag liggende huisvestingsprobleem niet of in onvoldoende mate opgelost kan worden met verhuizing naar een zelfstandige woonruimte of een ándere zelfstandige woonruimte;
h. De aanvraag is ingediend binnen twee jaar nadat een eerder aan aanvrager of een lid van zijn huishouden verleende urgentieverklaring is vervallen of ingetrokken met toepassing van artikel 4:8 of artikel 4:9;
i. de aanvrager niet in staat is om in zijn bestaan of in de kosten van bewoning van zelfstandige woonruimte te voorzien;
j. het huishoudinkomen is hoger dan anderhalf maal het norminkomen van artikel 14 van de Wet op de huurtoeslag;
k. de aanvrager naar verwachting bij toepassing van de in artikel 3:5, eerste lid, rangorde binnen drie maanden een andere woonruimte kan krijgen;
l. de aanvrager woont in een onderkomen dat formeel geen zelfstandige woonruimte is, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6, eerste lid, onder a;
m. de aanvrager heeft niet eerst direct voorafgaand aan de aanvraag drie maanden zelf aantoonbaar gereageerd op het beschikbare woningaanbod, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6;
n. de aanvrager niet ten minste al twee jaar voorafgaand aan de aanvraag aansluitend staat ingeschreven in de Basisregistratie personen van de gemeenten in de regio Haaglanden, tenzij de aanvraag wordt gedaan op grond van artikel 4:6.
Artikel 4:6 Wettelijke urgentiecategorieën
1. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5, onder a tot en met l, genoemde omstandigheden voordoet en de aanvrager tot tenminste één van de volgende urgentiecategorieën behoort:
a. woningzoekenden die tenminste twee maanden verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en waarvan de uitstroom uit die voorziening aanstaande is, indien de behoefte aan in de desbetreffende regiogemeente gelegen woonruimte als gevolg van die uitstroom naar het oordeel van burgemeester en wethouders dringend noodzakelijk is;
b. woningzoekenden waarvan de voorziening in de behoefte aan woonruimte als gevolg van het verlenen of ontvangen van mantelzorg naar het oordeel van burgemeester en wethouders voor aanvrager dringend noodzakelijk is.
Om te worden ingedeeld tot deze urgentiecategorie dient:
1° de afstand tussen mantelzorgverlener en mantelzorgontvanger groter te zijn dan 5 kilometer en door verhuizing te kunnen worden teruggebracht tot minder dan 5 kilometer;
2° de te verlenen mantelzorg uit meer dan 8 uur per week te bestaan, verspreid over tenminste 4 dagen per week.
Artikel 4:7 Overige urgentiecategorieën
1.Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 4:5 genoemde omstandigheden voordoet en indien een woonsituatie binnen de gemeente naar het oordeel van burgemeester en wethouders door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
a. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
b. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
2. Een urgentieverklaring kan worden verleend indien zich geen van de in artikel 4.5, onder a tot en met l, genoemde omstandigheden voordoet en indien de woningzoekende een door burgemeester en wethouders toegewezen woonkostentoeslag ontvangt die structureel is en noodzaakt tot verhuizing.
3. Een urgentieverklaring kan worden verleend aan een herstructureringskandidaat, indien zich geen van de in artikel 4:5, onder a tot en met l genoemde omstandigheden voordoet en er niet al eerder voor de in het actiegebied gelegen woonruimte van de herstructureringskandidaat een urgentieverklaring is afgegeven.
Artikel 7:3 Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Beleidsregel Urgentieverklaringen Den Haag 2019
Artikel 2.2.2 Nadere uitwerking artikel 4:6, eerste lid, onder b, van de verordening
Het gaat in dit artikel om de urgentiecategorie mantelzorgontvanger of -verlener. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie op grond van artikel 12, derde lid, van de wet indelen, indien er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5, onder a tot en met l en de aanvrager:
a. op meer dan 5 kilometer afstand woont van de mantelzorgontvanger of mantelzorgverlener in de mantelzorg relatie, waar de aanvraag op toeziet, en deze afstand een obstakel vormt tot het verlenen van de noodzakelijke mantelzorg;
b. noodzakelijk moet verhuizen naar een locatie binnen 5 kilometer afstand van de mantelzorgverlener of mantelzorgontvanger, omdat de verleende zorg met de bestaande afstand een probleem vormt;
c. kan aantonen dat er minimaal 3 maanden voorafgaand aan de aanvraag sprake is van een bestaande mantelzorg relatie;
d. de mantelzorg ontvangt of verleent voor tenminste 8 uur per week, verspreid over tenminste vier dagen per week;
e. kan aantonen dat de mantelzorg situatie naar verwachting nog ten minste 1 jaar zal voortduren;
f. kan aantonen dat de mantelzorg relatie tussen mantelzorg gever en mantelzorgontvanger is gebaseerd op familiebanden of langdurige sociale omgang en niet voortkomt uit vrijwilligerswerk of zorgverlening tegen een financiële vergoeding;
g. kan aantonen dat de mantelzorgverlener en de mantelzorgontvanger beiden over zelfstandige woonruimte beschikken;
h. kan aantonen dat de mantelzorgverlener en mantelzorgontvanger beiden zelfstandig kunnen blijven wonen, wanneer de noodzakelijke mantelzorg wordt verleend;
i. kan aantonen dat het betrekken van een zelfstandige woonruimte in
Den Haag de enige manier is om ervoor te zorgen dat de mantelzorgontvanger zelfstandig kan blijven wonen;
j. kan aantonen dat de voorliggende voorzieningen op grond van Wmo die zijn benut, zoals begrote of geleverde thuiszorg, in grote mate door de geleverde mantelzorg relatie worden verminderd;
k. kan aantonen dat er naast de geleverde zorg op basis van de Wlz een reële noodzaak voor geleverde mantelzorg bestaat, of de mantelzorg relatie ertoe zal leiden dat deze geleverde zorg zal worden teruggedrongen;
l. kan aantonen dat de verhuizing als oplossing kan worden aangemerkt als goedkoopst compenserende voorziening.
m. kan aantonen dat de mantelzorgverlener geen medische, fysieke of psychische problemen heeft en niet zelf afhankelijk is van mantelzorg om zelfstandig te kunnen wonen;
n. niet in staat is om dit woonprobleem op te lossen met de toepassing van artikel 3:5 van de verordening, om zonder urgentieverklaring naar verwachting een woonruimte toegewezen te krijgen, door te reageren op het woningaanbod van woonnet-haaglanden;
o. die eigenaar is van een koopwoning, deze koopwoning heeft verkocht en dit met documenten kan aantonen.
Artikel 2.2.3 Nadere uitwerking artikel 4:7, eerste lid, van de verordening
1. Het gaat in dit artikel om de urgentiecategorie sociaal- of medische urgentie. Het college kan een woningzoekende in deze urgentiecategorie indelen, indien:
a. er geen sprake is van een afwijzingsgrond zoals vastgelegd in artikel 4:5 van de verordening;
b. de woonsituatie van de aanvrager zich in de gemeente Den Haag afspeelt;
c. de woonsituatie naar het oordeel van het college door sociale of medische omstandigheden zodanig is verstoord dat:
1. levensgevaar voor één of meer leden van het huishouden dreigt; of
2. één of meer leden van het huishouden zodanig geestelijk, emotioneel of lichamelijk belast is, dat volledige ontwrichting van het huishouden optreedt en de leden zelf niet in staat zijn dit op te lossen.
2. Van levensbedreigende of levensontwrichtende omstandigheden is sprake wanneer de aanvrager (of een van de leden van zijn huishouden), in samenhang met ernstige woonproblemen, niet meer in staat is zelfstandig te functioneren in een gezin of als alleenstaande.
Artikel 4.1 Hardheidsclausule
1. Burgemeester en wethouders kunnen een artikel of artikelen van deze beleidsregel buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing ervan gelet op het belang van de bestrijding van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
2. Het advies tot het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule wordt gemotiveerd in het advies van de toetsingscommissie. De motivering voor het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule wordt in de beschikking opgenomen.