ECLI:NL:RVS:2022:2968

Raad van State

Datum uitspraak
17 oktober 2022
Publicatiedatum
14 oktober 2022
Zaaknummer
202203758/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 10 augustus 2021 afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 3 juni 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.J.M. Oomen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De meeste grieven, met uitzondering van de vijfde, leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling klaagde in haar vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat haar geloofwaardigheid in het geding was omdat zij bij de Koninklijke Marechaussee niet uit zichzelf had aangegeven te vrezen vanwege haar seksuele gerichtheid. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet verweten kon worden dat zij dit niet had vermeld, gezien de regelgeving die tijdens de aanvraag gold. Desondanks bevestigde de Raad dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de vreemdeling op andere gronden had beoordeeld.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.

Uitspraak

202203758/1/V2.
Datum uitspraak: 17 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 3 juni 2022 in zaak nr. NL21.13966 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 augustus 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 3 juni 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De grieven 1 tot en met 4, en 6 tot en met 11 leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat deze grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De vreemdeling klaagt in de vijfde grief terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de omstandigheid dat zij bij de Koninklijke Marechaussee niet uit zichzelf heeft aangegeven te vrezen vanwege haar seksuele gerichtheid afbreuk doet aan de geloofwaardigheid daarvan. Artikel 3.109, derde lid, van het Vb 2000, zoals dat gold ten tijde van de aanvraag, bepaalde namelijk dat tijdens de rust- en voorbereidingstermijn geen vragen mochten worden gesteld over de asielmotieven. De vreemdeling kan dan ook niet worden verweten dat zij bij de Koninklijke Marechaussee op Schiphol niet heeft verteld dat haar seksuele gerichtheid mede reden was dat ze asiel wilde aanvragen. Dit laat echter onverlet dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de gestelde gerichtheid en daardoor ondervonden problemen ook los daarvan heeft beoordeeld. De rechtbank heeft, gelet op het falen van de grieven 1 tot en met 4, terecht overwogen dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de gestelde seksuele gerichtheid en de daardoor ondervonden problemen ongeloofwaardig zijn. Grief 5 faalt daarom ook.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Graat
griffier
307-986