ECLI:NL:RVS:2022:2968
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdeling tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 10 augustus 2021 afgewezen. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 3 juni 2022 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. I.J.M. Oomen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De meeste grieven, met uitzondering van de vijfde, leidden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling klaagde in haar vijfde grief dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat haar geloofwaardigheid in het geding was omdat zij bij de Koninklijke Marechaussee niet uit zichzelf had aangegeven te vrezen vanwege haar seksuele gerichtheid. De Raad van State oordeelde dat de vreemdeling niet verweten kon worden dat zij dit niet had vermeld, gezien de regelgeving die tijdens de aanvraag gold. Desondanks bevestigde de Raad dat de staatssecretaris de geloofwaardigheid van de vreemdeling op andere gronden had beoordeeld.
Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De staatssecretaris werd niet verplicht om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier.