ECLI:NL:RVS:2022:2954

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
202205371/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 september 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 16 augustus 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling de bewaring niet onrechtmatig maakte. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken van het proces-verbaal geen onrechtmatigheid met zich meebrengt. Hij stelt dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd en dat de maatregel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, verwijzend naar het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2014, Mahdi.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het ontbreken van het proces-verbaal van gehoor niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven en dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen, gezien het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De grief van de vreemdeling faalt, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205371/1/V3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 5 september 2022 in zaak nr. NL22.16179 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 16 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 5 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank na een belangenafweging ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken in het dossier van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling de bewaring niet onrechtmatig maakt. Ook is de maatregel van bewaring door het ontbrekende proces-verbaal volgens de vreemdeling onvoldoende deugdelijk gemotiveerd gelet op het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2014, Mahdi, ECLI:EU:C:2014:1320.
2.       Het proces-verbaal van gehoor ontbreekt door een mislukte elektronische bewerking. Daardoor is niet voldaan aan artikel 5.2, vierde lid, van het Vb 2000, dat voorschrijft dat een proces-verbaal van het gehoor wordt opgemaakt. Dit gebrek maakt de inbewaringstelling echter pas onrechtmatig als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2005 in zaak nr. 200408364/1, onder 2.1.1).
3.       Niet in geschil is dat de vreemdeling in bewaring is gesteld door dezelfde ambtenaar als de ambtenaar die hem, voorafgaand aan de inbewaringstelling, heeft gehoord. Ook blijkt uit de maatregel van bewaring van 16 augustus 2022 dat de vreemdeling tijdens het gehoor in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze over inbewaringstelling te geven en dit ook heeft gedaan. Anders dan de vreemdeling aanvoert is het ontbreken van  het proces-verbaal gelet hierop niet een gebrek dat zo ernstig is, dat de bewaring al daarom onrechtmatig is. De rechtbank heeft de belangenafweging terecht in het voordeel van de staatssecretaris laten uitvallen. Gelet op de onbetwiste gronden 3b, 4c en 4d bestaat namelijk het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Ook heeft de vreemdeling niet betwist dat hij heeft verklaard wat in de maatregel is vermeld. Hij heeft niet duidelijk gemaakt waarom de maatregel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd in de zin van het arrest Mahdi.
De grief faalt.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd met verbetering van de gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Van de Kolk
griffier
347-1020