ECLI:NL:RVS:2022:2954
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- A.W.M. Bijloos
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 september 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 16 augustus 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat het ontbreken van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling de bewaring niet onrechtmatig maakte. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld en betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het ontbreken van het proces-verbaal geen onrechtmatigheid met zich meebrengt. Hij stelt dat de belangenafweging niet correct is uitgevoerd en dat de maatregel onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd, verwijzend naar het arrest van het Hof van Justitie van 5 juni 2014, Mahdi.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat het ontbreken van het proces-verbaal van gehoor niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de inbewaringstelling. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze te geven en dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen, gezien het risico dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De grief van de vreemdeling faalt, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, met verbetering van de gronden, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.