ECLI:NL:RVS:2022:2919

Raad van State

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
12 oktober 2022
Zaaknummer
202201624/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de sluiting van een pand in verband met hennepactiviteiten

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant], huurder van een pand in Eindhoven, tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De burgemeester van Eindhoven had op 8 september 2020 besloten het pand te sluiten voor de duur van vier maanden, omdat er aanwijzingen waren dat het pand werd gebruikt voor het opzetten van een grootschalige hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om deze sluiting te gelasten op basis van artikel 13b van de Opiumwet. De burgemeester had redelijkerwijs kunnen aannemen dat de aangetroffen voorwerpen in het pand bestemd waren voor de teelt van hennep.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen wettelijke grondslag was voor het betoog van [appellant] dat de beleidsregels onredelijk waren door het ontbreken van een terugkijktermijn. Ook werd geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt stelde dat er sprake was van een ernstig geval, waardoor een waarschuwing niet nodig was. De rechtbank concludeerde dat de sluiting noodzakelijk was, gezien de grote hoeveelheid aangetroffen voorwerpen en de rol die het pand mogelijk vervulde binnen het drugscircuit.

In hoger beroep herhaalt [appellant] zijn eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt het oordeel van de rechtbank. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202201624/1/A3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], handelend onder de naam [bedrijf], wonend te Eindhoven,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 20 januari 2022 in zaak nr. 21/498 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 8 september 2020 heeft de burgemeester gelast het pand aan de [locatie] in Eindhoven te sluiten voor de duur van vier maanden.
Bij besluit van 8 januari 2021 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard. De burgemeester heeft het besluit van 8 september gedeeltelijk herroepen en besloten dat het pand voor drie maanden wordt gesloten.
Bij uitspraak van 20 januari 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2022, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door M.L.M. Lammerschop, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] is huurder van het pand aan de [locatie] in Eindhoven, waar hij zijn eenmanszaak [bedrijf] exploiteert. De zaak staat geregistreerd bij de Kamer van Koophandel als winkel in bloemen, planten, zaden en tuinbenodigdheden. Op 12 juni 2020 heeft de politie een onderzoek in het pand ingesteld, zo blijkt uit een hennepbericht van de politie. De burgemeester heeft op grond van wat is aangetroffen in het pand geconcludeerd dat de aangetroffen stoffen of voorwerpen bestemd waren voor het opzetten van een grootschalige of bedrijfsmatige hennepkwekerij.
Aangevallen uitspraak
2.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de burgemeester bevoegd was het pand te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Opiumwet. De burgemeester heeft redelijkerwijs kunnen aannemen dat de aangetroffen voorwerpen gebruikt zouden worden voor de teelt van hennep op een beroeps- of bedrijfsmatige manier. Het feit dat nog geen hennepkwekerij in werking was en de voorwerpen afzonderlijk ook voor andere doelen konden worden gebruikt, betekent niet dat de voorwerpen niet gericht waren op het bedrijfsmatig kweken van hennep. De burgemeester heeft mogen vertrouwen op het hennepbericht en de antecedenten van [appellant] mogen betrekken in zijn oordeel, aldus de rechtbank.
De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen wettelijke grondslag bestond voor het betoog van [appellant] dat de Beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2016, gewijzigd bij het Wijzigingsbesluit beleidsregels artikel 13b Opiumwet Eindhoven 2019 (hierna: de beleidsregels), onredelijk zijn door het ontbreken van een terugkijktermijn. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een ernstig geval. De burgemeester hoefde niet te volstaan met een waarschuwing, omdat uit de beleidsregels volgt dat bij bezwarende omstandigheden, zoals antecedenten, een waarschuwing kan worden overgeslagen.
Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de burgemeester heeft kunnen bepalen dat de sluiting noodzakelijk was. Door de grote hoeveelheid aangetroffen voorwerpen mocht de burgemeester aannemen dat het pand een rol vervulde binnen het drugscircuit, ook als geen feitelijke handel was geconstateerd. De sluiting kon als signaal richting de drugscriminaliteit dienen, omdat er ernstige en omvangrijke drugsproblematiek is in Eindhoven. Tot slot heeft de burgemeester volgens de rechtbank mogen bepalen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de sluiting onevenredig zouden maken. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij niet op de hoogte was of kon zijn van de aangetroffen voorwerpen.
Beoordeling
3.       [appellant] betoogt dat de burgemeester niet bevoegd was om de woning te sluiten. Verder betoogt [appellant] dat het beleid onredelijk is, omdat geen terugkijktermijn is opgenomen wat betreft de recidive-grond. Daarnaast betoogt [appellant] dat het beleid door de burgemeester onjuist is toegepast. Er had moeten worden volstaan met een waarschuwing. [appellant] betoogt dat geen sprake is van recidive, omdat een terugkijktermijn van vijf jaar moet worden gehanteerd. Er is daarom ook geen sprake van een ernstig geval. Tot slot betoogt [appellant] dat de sluiting onevenredige gevolgen heeft gehad.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.       De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klein
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2022
176-1013