202205757/1/V3.
Datum uitspraak: 7 oktober 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 september 2022 in zaak nr. NL22.18012 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 30 september 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.P.R. Peeters, advocaat te Rijsbergen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling betoogt in zijn grieven terecht dat de rechtbank in strijd met artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 de zitting niet uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift heeft laten plaatsvinden. De vreemdeling heeft namelijk op 9 september 2022 zijn beroepschrift ingediend en uiteindelijk heeft de zitting bij de rechtbank op 29 september 2022 plaatsgevonden. Het is niet in geschil dat voornoemde wettelijke termijn daarom is overschreden. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat als een vreemdeling niet tijdig ter zitting is gehoord, vanaf dat moment de maatregel van bewaring in beginsel onrechtmatig is. De Afdeling verwijst bijvoorbeeld naar haar uitspraken van 1 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM0762, en 7 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:991. Omdat voornoemde termijn is geëindigd op 23 september 2022, is de maatregel van bewaring met ingang van 24 september 2022 onrechtmatig. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is hierbij niet van belang dat zij binnen 21 dagen uitspraak heeft gedaan. 1.1. De grieven slagen.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring wordt opgeheven met ingang van vandaag. Ook heeft de vreemdeling recht op schadevergoeding (artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000). Deze vergoeding wordt daarom aan de vreemdeling toegekend. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 30 september 2022 in zaak nr. NL22.18012;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van vandaag wordt opgeheven;
V. kent aan de vreemdeling een vergoeding toe van € 1.430,00 over de periode van 24 september 2022 tot en met 7 oktober 2022, ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de Raad van State;
VI. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2022
846-985