ECLI:NL:RVS:2022:2878
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 6 oktober 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van zeven vreemdelingen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvragen waren op 8 mei 2020 afgewezen, waarna de staatssecretaris op 30 november 2020 de bezwaren van de vreemdelingen ongegrond verklaarde. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 24 augustus 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond. Hierop hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. M. Wiersma, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. De rechtsvraag die in het hoger beroep aan de orde is, is eerder door de Afdeling beantwoord in een uitspraak van 26 januari 2022. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoeft te vergoeden.
De uitspraak van de Raad van State bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en biedt geen nieuwe inzichten of redenen om anders te oordelen over de afwijzing van de aanvragen van de vreemdelingen.