202200831/1/A2.
Datum uitspraak: 28 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 23 december 2021 in zaak nr. 21/207 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat.
Procesverloop
Bij besluit van 10 december 2020 heeft de staatssecretaris de subsidieaanvraag voor de elektrische auto van [appellant] in het kader van de Subsidieregeling elektrische personenauto’s particulieren (hierna: de subsidieregeling) afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2020 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 september 2022, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. van Essen, is verschenen. [appellant] heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 11 oktober 2020 met een digitaal aanvraagformulier een subsidiebedrag van € 4.000,00 aangevraagd voor de aanschaf van een elektrische personenauto. De staatssecretaris heeft de subsidieaanvraag afgewezen omdat deze te laat is ingediend. In artikel 1.9 van de subsidieregeling - zoals die luidde ten tijde van belang - is bepaald dat de aanvraag binnen 60 dagen na de datum van ondertekening van de koopovereenkomst moet worden ingediend. De koopovereenkomst is op 22 juli 2020 ondertekend, wat betekent dat de subsidieaanvraag uiterlijk 20 september 2020 had moeten worden ingediend.
[appellant] stelt dat het haar bij een eerdere poging in augustus 2020 niet lukte om een subsidieaanvraag te doen omdat het kenteken toen nog niet op haar naam stond en in het aanvraagformulier om het kenteken werd gevraagd. Zonder kenteken kon zij niet verder met haar aanvraag. Toen het kenteken in oktober 2020 eenmaal op haar naam stond, heeft zij alsnog een aanvraag ingediend.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat tussen partijen niet in geschil is, en ook voor de rechtbank vaststaat, dat de subsidieaanvraag door [appellant] te laat is ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] niet kan worden gevolgd in haar betoog dat de niet tijdige aanvraag haar niet kan worden aangerekend, omdat het aanvraagformulier niet ondubbelzinnig was en zij daardoor logischerwijs in de veronderstelling verkeerde dat zij pas een aanvraag kon indienen toen zij een kenteken kreeg. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vraagstelling in het aanvraagformulier helder, ondubbelzinnig en niet voor een andere interpretatie vatbaar is. Dat de vraagstelling een jaar later is gewijzigd, maakt niet dat deze daarvóór onduidelijk was. Voor zover bij [appellant] verwarring of onduidelijkheid bestond over de inhoud en/of voorwaarden van de subsidieregeling had het op haar weg gelegen zich hierover te laten informeren, aldus de rechtbank.
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
3. [appellant] is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.
[appellant] zegt dat zij eerder heeft geprobeerd een aanvraag in te dienen, maar dat zij niet verder kon met haar aanvraag omdat zij volgens het aanvraagformulier het kenteken van de auto nodig had waar zij toen nog niet over beschikte. Haar auto moest toen nog uit Duitsland worden ingevoerd.
Verder zegt [appellant] dat zij zich niet eerder heeft laten informeren omdat zij de tekst van het aanvraagformulier logisch vond. Zij is gestart met het digitale aanvraagformulier, maar liep vast bij de stap in het formulier waar onder meer om het kenteken werd gevraagd. Zij kreeg toen op haar scherm de tekst: ‘Op het BSN van de aanvrager kunnen geen auto’s worden gevonden die voldoen aan de eisen voor deze subsidieregeling. Waarschijnlijk is de tenaamstelling nog niet door het RDW verwerkt. Probeer het op een later tijdstip nog eens’.
3.1. [appellant] heeft opnieuw een subsidieaanvraag gedaan toen het kenteken op haar naam was gesteld. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte geoordeeld dat de vraagstelling in het aanvraagformulier helder en ondubbelzinnig is. De vraagstelling is nadien gewijzigd en [appellant] heeft de indruk dat meer mensen tegen hetzelfde probleem aanliepen.
Tot slot vindt [appellant] het weigeren van de subsidie onevenredig omdat zij te goeder trouw de juiste stappen heeft genomen, maar vastliep door de dubbelzinnige vraagstelling. Op zitting heeft zij toegelicht dat zij het niet evenredig vindt dat zij door één mogelijk foute klik op de computer € 4.000,00 misloopt.
4. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatsecretaris de subsidie op goede gronden heeft geweigerd.
Vast staat dat de aanvraag na de in artikel 1.9 van de subsidieregeling gestelde termijn en dus te laat is ingediend. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat deze termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Uit de printscreens van het destijds gebruikte digitale aanvraagformulier blijkt dat op de tweede pagina (onder de kop Introductie) de vraag wordt gesteld ‘is het kenteken op naam van de subsidieaanvrager geregistreerd in het kentekenregister (RDW)?’. De staatssecretaris heeft toegelicht dat, als deze vraag met ‘nee’ wordt beantwoord, de aanvrager wordt doorgestuurd naar een andere stap in het aanvraagformulier dan wanneer de vraag met "ja" wordt beantwoord. Als het kenteken nog niet bekend is worden in die stap alleen het merk, model en type van de auto gevraagd. Het kenteken moet dan later alsnog worden doorgegeven. Het is dus mogelijk om de subsidie zonder kenteken aan te vragen en het kenteken later door te geven. Wanneer de vraag ten onrechte met "ja" wordt beantwoord, verschijnt in de volgende stap de tekst die [appellant] heeft gezien.
4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag op het aanvraagformulier voldoende duidelijk was. Dat deze vraag later is gewijzigd, maakt niet dat de vraag daarvoor onduidelijk was. Na beantwoording van de vraag verscheen op het scherm van [appellant] de tekst ‘Waarschijnlijk is de tenaamstelling nog niet door het RDW verwerkt. Probeer het later nog eens.’ Daaruit kan redelijkerwijs niet worden afgeleid dat de subsidieaanvraag ook na het verlopen van de termijn mag worden ingediend. Het aanvraagformulier vermeldt duidelijk dat de aanvraag binnen zestig dagen na aankoop van de auto moet worden ingediend. Dat [appellant] het formulier bij haar eerste poging onjuist heeft ingevuld en hieraan vervolgens de verkeerde conclusies heeft verbonden, komt voor haar risico.
4.2. Het betoog van [appellant] dat het weigeren van de subsidieaanvraag onevenredig is slaagt evenmin. De staatssecretaris mocht aan de indieningstermijn van zestig dagen na aankoop van de auto vasthouden. Die termijn is niet onredelijk. De termijn is van belang voor een werkbare en consistente uitvoeringspraktijk. Dat [appellant] daardoor € 4.000,00 misloopt is vervelend, maar niet onevenredig. Het beroep van [appellant] op het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel leidt niet tot een ander oordeel, omdat zij dit betoog niet heeft toegelicht.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd. De staatssecretaris mocht de aanvraag van [appellant] afwijzen.
6. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.J.M. Baldinger en mr. J.M. Willems, leden, in tegenwoordigheid van mr. B. van Dokkum, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Van Dokkum
griffier
480-995