ECLI:NL:RVS:2022:281

Raad van State

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
202200068/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

Op 28 januari 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om voorlopige voorziening door vier vreemdelingen. Deze vreemdelingen hadden eerder een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke op 11 september 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 december 2020, hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. De rechtbank verklaarde op 22 december 2021 het beroep ongegrond, waarna de vreemdelingen hoger beroep hebben ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening.

De vreemdelingen vroegen de voorzieningenrechter om te bepalen dat zij niet zouden worden uitgezet totdat er een beslissing op het hoger beroep zou zijn genomen. De voorzieningenrechter heeft, na afweging van de belangen van de vreemdelingen, besloten om de voorlopige voorziening te treffen. Dit houdt in dat de vreemdelingen niet mogen worden uitgezet totdat het hoger beroep is beslist. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in dit geval € 759,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is openbaar gedaan op 28 januari 2022, en de voorzieningenrechter in deze zaak was mr. G.M.H. Hoogvliet, bijgestaan door griffier mr. N. Tibold.

Uitspraak

202200068/2/V2.
Datum uitspraak: 28 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2],. [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 22 december 2021 in zaak nr. 21/45 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdelingen om aan hen een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 december 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld. Ook hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       De vreemdelingen hebben de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat zij niet worden uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.       Gelet op de belangen die de vreemdelingen naar voren hebben gebracht, treft de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening.
3.       De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdelingen niet worden uitgezet, totdat op het door hen ingestelde hoger beroep is beslist;
II.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 759,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.
w.g. Hoogvliet
voorzieningenrechter
w.g. Tibold
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2022
307-968