ECLI:NL:RVS:2022:2806

Raad van State

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
28 september 2022
Zaaknummer
202205382/1/V2 en 202205382/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vreemdeling om document rechtmatig verblijf en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 29 september 2022 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en het hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een document dat rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan zou bevestigen, welke aanvraag op 10 mei 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond en vaardigde een inreisverbod uit. Dit inreisverbod werd later ingetrokken, maar de vreemdeling kreeg de opdracht om de Europese Unie binnen vier weken te verlaten. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarna de vreemdeling hoger beroep instelde en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De voorzieningenrechter bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202205382/1/V2 en 202205382/2/V2.
Datum uitspraak: 29 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 15 augustus 2022 in zaak nr. NL21.15236 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om afgifte van een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw 2000, waaruit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, afgewezen.
Bij besluit van 24 september 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en tegen de vreemdeling een inreisverbod uitgevaardigd.
Bij besluit van 28 juli 2022 heeft de staatssecretaris het uitgevaardigde inreisverbod ingetrokken en de vreemdeling opgedragen de Europese Unie binnen vier weken te verlaten.
Bij uitspraak van 15 augustus 2022 heeft de rechtbank het door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. E.R. Weegenaar, advocaat te Den Haag, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    Het hoger beroep gaat namelijk over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2006, onder 4.3, over het niet-limitatieve karakter van de lijst met concrete aanwijzingen die kunnen leiden tot een onderzoek naar een schijnrelatie, zoals opgenomen in paragraaf 4.2 van de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad van 2 juli 2009 betreffende richtsnoeren voor een betere omzetting en toepassing van de Verblijfsrichtlijn (COM(2009) 313 definitief). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. van Wezep, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Van Wezep
griffier
844