ECLI:NL:RVS:2022:2802

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
202106548/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdelingen met betrekking tot Denemarken

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van vijf vreemdelingen tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021. De vreemdelingen hadden aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 24 juni 2021 niet in behandeling zijn genomen. De rechtbank verklaarde de beroepen van de vreemdelingen ongegrond, waarop zij hoger beroep instelden, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Cain, advocaat te Roermond.

De Raad van State heeft in deze uitspraak de rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft eerder in een uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, deze rechtsvraag beantwoord. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdelingen slaagt en dat het hoger beroep gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de besluiten van 24 juni 2021 worden eveneens vernietigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 3.415,50 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Deze uitspraak is vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.

Uitspraak

202106548/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3], [vreemdeling 4] en [vreemdeling 5],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021 in zaken nrs. NL21.10021, NL21.10025, NL21.10028, NL21.10032 en NL21.10034 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 24 juni 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 8 oktober 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. D.P.J. Cain, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 - 9.3, beantwoord. Daaruit vloeit voort dat grief 1 slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 24 juni 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 8 oktober 2021 in zaken nrs. NL21.10021, NL21.10025, NL21.10028, NL21.10032 en NL21.10034;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.     vernietigt de besluiten van 24 juni 2021, V-[…],
V-[…], V-[…], V-[…] en
V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.415,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klinkhamer
griffier
906