ECLI:NL:RVS:2022:2800

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
202107233/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 27 september 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid besloten om de aanvragen van vier vreemdelingen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. Deze vreemdelingen, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Khalaf, hebben hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen. De rechtbank heeft op 11 november 2021 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in deze zaak de rechtsvragen over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken behandeld. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in een eerdere uitspraak, ECLI:NL:RVS:2022:1864, relevante overwegingen geformuleerd die van toepassing zijn op deze zaak. De Afdeling heeft geoordeeld dat de grieven van de vreemdelingen slagen, wat betekent dat het hoger beroep gegrond is.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en de besluiten van de staatssecretaris van 27 september 2021 vernietigd. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 2.277,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 27 september 2022.

Uitspraak

202107233/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1], [vreemdeling 2], [vreemdeling 3] en [vreemdeling 4],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 november 2021 in zaken nrs. NL21.15344, NL21.15350 en NL21.15352  in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 27 september 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 11 november 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.         De in grieven 1 en 2 opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 - 9.3, beantwoord. Daaruit vloeit voort dat de grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdelingen verder hebben aangevoerd te bespreken. De beroepen zijn gegrond en de besluiten van 27 september 2021 worden vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 11 november 2021 in zaken nrs. NL21.15344, NL21.15350 en NL21.15352 ;
III.      verklaart de beroepen gegrond;
IV.      vernietigt de besluiten van 27 september 2022, V-[…], V-[…], V-[…] en V-[…];
V.       veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klinkhamer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2022
906