ECLI:NL:RVS:2022:2798

Raad van State

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
27 september 2022
Zaaknummer
202108042/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 10 oktober 2021 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg. Op 2 december 2021 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. van Akenborgh, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 27 september 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtsvraag die in de grieven 1 en 2 werd opgeworpen, betreft de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken, gezien het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen. De Afdeling heeft deze rechtsvraag eerder beantwoord in een uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864.

De Afdeling heeft geoordeeld dat de grieven slagen en heeft het hoger beroep gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd, het beroep is gegrond verklaard en het besluit van 10 oktober 2021 is vernietigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Uitspraak

202108042/1/V3.
Datum uitspraak: 27 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 december 2021 in zaak nr. NL21.16076 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij mondelinge uitspraak van 2 december 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.H. van Akenborgh, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.         De in grieven 1 en 2 opgeworpen rechtsvraag over de beoordeling van het indirecte reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU Handvest bij overdracht aan Denemarken wegens het daar geldende beschermingsbeleid voor Syrische vreemdelingen heeft de Afdeling bij uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1864, onder 8 - 9.3, beantwoord. Daaruit vloeit voort dat de grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 10 oktober 2021 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 2 december 2021 in zaak nr. NL21.16076;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 10 oktober 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Klinkhamer, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Klinkhamer
griffier
906