ECLI:NL:RVS:2022:279
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 28 januari 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling had op 3 september 2019 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke aanvraag door de staatssecretaris was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 6 oktober 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 30 april 2021 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.L.J. Reijnen, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.
In de uitspraak van 14 december 2021 heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de toegankelijkheid van noodzakelijke medische behandeling rekening moet houden met de eerder geloofwaardige vaststelling van de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling. De Afdeling concludeert dat de staatssecretaris niet kan eisen dat de vreemdeling originele documenten overlegt zonder dat er concrete twijfels zijn over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtsvraag over de beoordeling van de feitelijke toegankelijkheid van medische behandeling is in de eerdere uitspraak beantwoord, en de Afdeling oordeelt dat de grief van de vreemdeling slaagt.
De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van 6 oktober 2020. De staatssecretaris wordt veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 28 januari 2022.