ECLI:NL:RVS:2022:2767

Raad van State

Datum uitspraak
22 september 2022
Publicatiedatum
22 september 2022
Zaaknummer
202106932/1/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling met risico op vervolging bij terugkeer naar Iran

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 5 mei 2021 afgewezen, waarna de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, op 7 oktober 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 22 september 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. Dit is in strijd met eerdere uitspraken waarin werd benadrukt dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken of vreemdelingen die als afvallig of atheïst worden beschouwd, risico lopen op vervolging of onmenselijke behandeling. De zevende grief van de vreemdeling slaagde, wat leidde tot de conclusie dat het hoger beroep gegrond is.

De Raad van State heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 5 mei 2021 vernietigd. De staatssecretaris is verplicht om opnieuw op de aanvraag van de vreemdeling te beslissen, rekening houdend met de actuele feiten en omstandigheden. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.277,00 zijn vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.

Uitspraak

202106932/1/V2.
Datum uitspraak: 22 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 oktober 2021 in zaak nr. NL21.8405 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 mei 2021 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 7 oktober 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De zevende grief gaat over het onderzoek en de beoordeling van de staatssecretaris naar de risico's die afvalligen en atheïsten lopen bij terugkeer naar Iran. In de uitspraak van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris beter moet onderzoeken en beoordelen of een vreemdeling van wie hij de afvalligheid of het atheïsme geloofwaardig heeft geacht bij terugkeer naar Iran een risico loopt op vervolging of onmenselijke behandeling. Dat moet hij in deze zaak ook doen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het beroep is gegrond en het besluit van 5 mei 2021 moet worden vernietigd. Omdat de staatssecretaris opnieuw op de aanvraag moet beslissen en daarbij rekening moet houden met de feiten en omstandigheden zoals die op dat moment zijn, is het niet nodig wat de vreemdeling verder in hoger beroep en beroep heeft aangevoerd te bespreken. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 7 oktober 2021 in zaak nr. NL21.8405;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van 5 mei 2021, V-[…];
V.      veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.277,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.I. van Kesteren, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Kesteren
griffier
897