202202673/1/R4.
Datum uitspraak: 21 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 8 februari 2022 heeft het college zijn beslissing om op 27 januari 2022 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 125,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 29 april 2022 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C.L. Koot, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 27 januari 2022 in Rotterdam buiten de container aan de Bevelandsestraat ter hoogte van nummer 13 is aangetroffen. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adresgegevens op het adreslabel op de doos staan.
2. [appellant] betoogt dat hij ten onrechte een boete heeft gekregen voor het verkeerd aanbieden van zijn huisvuil. Volgens [appellant] zitten de containers in de Sperwerstraat vaak vol. Hij stelt dat hij de doos naast de containers in de Sperwerstraat heeft gezet omdat de containers op dat moment ook vol zaten. [appellant] vindt het vreemd dat de doos is aangetroffen in de Bevelandsestraat.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag ervan worden uitgegaan dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is, tenzij de betrokkene het tegendeel aannemelijk maakt. Zie voor een uiteenzetting van deze rechtspraak de uitspraak van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2432. 2.3. De omstandigheid dat de doos is aangetroffen in een andere straat dan de straat waar [appellant] de doos naast een container stelt te hebben geplaatst, maakt niet dat het college [appellant] niet als overtreder heeft kunnen aanmerken. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zelf niet degene is geweest die de doos in de Bevelandsestraat verkeerd heeft aangeboden. Overigens is ook sprake van een overtreding indien [appellant], zoals hij stelt, de doos naast de containers in de Sperwerstraat heeft geplaatst. Ook indien de containers vol waren, is het in strijd met de Afvalstoffenverordening om huisvuil ernaast te zetten, zodat het college daartegen handhavend kan optreden.
Verder overweegt de Afdeling dat het bedrag van € 125,00, dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, geen boete is. Het gaat om de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten voor het verwijderen van de doos. Doordat [appellant] de doos verkeerd heeft aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen.
Deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van het college om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan in rekening te brengen bij [appellant]. Deze procedure gaat niet over de vraag of de gemeente de containers vaak genoeg leegt. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de containers vaak vol zitten betekent niet dat afval in strijd met de daarvoor geldende regels mag worden aangeboden. Als een inzamelvoorziening vol is, is het de verantwoordelijkheid van [appellant] om zijn afval op juiste wijze op een ander moment of bij een andere inzamelvoorziening aan te bieden. De gestelde omstandigheid maakt dan ook niet dat de daadwerkelijk door het college gemaakte kosten redelijkerwijze niet of niet geheel voor rekening van [appellant] behoren te komen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Uylenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 september 2022
490