ECLI:NL:RVS:2022:2723

Raad van State

Datum uitspraak
21 september 2022
Publicatiedatum
21 september 2022
Zaaknummer
202204639/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 12 juli 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, die op 29 juli 2022 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar een eerdere uitspraak van 17 februari 2004, die niet gepubliceerd was op de websites van de Raad van State of rechtspraak.nl. De Raad van State oordeelt dat, hoewel de uitspraak inmiddels is gepubliceerd, de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad. De rechtbank heeft terecht overwogen dat zij geen oordeel kan geven over de rechtmatigheid van de staandehouding van de vreemdeling, omdat er een strafrechtelijk traject is gevolgd dat de vreemdeling onderbrak in het vreemdelingenrechtelijke traject. De Raad van State bevestigt dat als er een onderbreking heeft plaatsgevonden, het voortraject niet kan worden betrokken bij het beroep tegen de inbewaringstelling. De grieven van de vreemdeling leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202204639/1/V3.
Datum uitspraak: 21 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 29 juli 2022 in zaak nr. NL22.13350 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 29 juli 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De vreemdeling klaagt in grief 1 terecht dat de uitspraak van
17 februari 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AO4476, waarnaar de rechtbank heeft verwezen op www.rechtspraak.nl noch op de website van de Raad van State was gepubliceerd. De uitspraak is inmiddels alsnog op die website gepubliceerd. Niet is gebleken dat de vreemdeling hierdoor in zijn belangen is geschaad. Wat verder is aangevoerd in de grief kan ook niet afdoen aan het oordeel van de rechtbank, want zij heeft onder verwijzing naar de uitspraak van 17 februari 2004 terecht overwogen dat zij geen oordeel kan geven over de rechtmatigheid van de staandehouding. Daartoe wordt het volgende overwogen.
1.1.    Als ervan uit wordt gegaan dat de vreemdeling op 4 juli 2022 vreemdelingenrechtelijk is staandegehouden dan is op die staandehouding een strafrechtelijk traject gevolgd omdat hij nog een gevangenisstraf van acht dagen moest uitzitten. Er is daarom sprake geweest van een feitelijke onderbreking van het vreemdelingenrechtelijke traject en dan kan, zoals volgt uit de uitspraak 17 februari 2004, de rechtbank in het kader van de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling geen oordeel geven over de rechtmatigheid van de staandehouding. Onder 2.2.2 van haar uitspraak van 29 juni 2001, ECLI:NL:RVS:2001:AG9341, heeft de Afdeling uitgelegd waarom een staandehouding en een ophouding die zonder onderbreking vooraf zijn gegaan aan de maatregel van bewaring in de beoordeling van de rechtmatigheid van de inbewaringstelling kunnen worden betrokken. Als er echter wel een onderbreking heeft plaatsgevonden dan staat het wettelijke stelsel zoals neergelegd in de Vw 2000 eraan in de weg dat het voortraject dat vooraf is gegaan aan die onderbreking wordt betrokken bij het beroep gericht tegen de inbewaringstelling. Tegen de voor de onderbreking in het kader van artikel 50 van de Vw 2000 toegepaste dwangmiddelen staan wel afzonderlijke rechtsmiddelen open. Als zijn staandehouding op 4 juli 2022 vreemdelingenrechtelijk is geweest en deze volgens hem niet rechtmatig was dan moet de vreemdeling daartegen dus het daartoe in de Vw 2000 voorziene rechtsmiddel aanwenden.
1.2.    De grief kan niet leiden tot het ermee beoogde doel.
2.       Wat in de grieven 2 en 3 is aangevoerd leidt ook niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven 2 en 3 geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. C.M. Wissels en mr. B. Meijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. H. Vonk, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Vonk
griffier
345-1020