ECLI:NL:RVS:2022:2687

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
202108183/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders Den Haag

Op 14 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een besluit van het college van 29 augustus 2021, waarin bestuursdwang werd toegepast wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen. Het college had bepaald dat een deel van de kosten, € 126,00, voor rekening van de appellant zou komen.

De appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het college verklaarde dit bezwaar op 10 november 2021 ongegrond. Hierop heeft de appellant beroep ingesteld. Echter, op 16 mei 2022 heeft het college het eerdere besluit van 10 november 2021 ingetrokken en het besluit van 29 augustus 2021 herroepen, omdat de appellant voldoende aannemelijk had gemaakt niet de overtreder te zijn. Hierdoor was de appellant niet langer verplicht het bedrag van € 126,00 te betalen.

De Afdeling heeft de zaak op 31 augustus 2022 behandeld. Aangezien het college met het besluit van 16 mei 2022 volledig tegemoet is gekomen aan de appellant, heeft de Afdeling het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is het college gelast het door de appellant betaalde griffierecht van € 49,00 te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.

Uitspraak

202108183/1/R4.
Datum uitspraak: 14 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 augustus 2021 heeft het college zijn beslissing om op 18 augustus 2021 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 126,00, voor rekening van [appellant] komt.
Bij besluit van 10 november 2021 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 mei 2022 heeft het college het besluit van 10 november 2021 ingetrokken en het besluit van 29 augustus 2021 herroepen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 augustus 2022, waar het college, vertegenwoordigd door D. Khougiani, is verschenen.
Overwegingen
1.       In het besluit van 16 mei 2022 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt niet de overtreder te zijn, het besluit van 10 november 2021 ingetrokken en het besluit van 29 augustus 2021 herroepen. Dit betekent, zoals ook is vermeld in het besluit van 16 mei 2022, dat [appellant] het bedrag van € 126,00 niet langer hoeft te betalen.
Met dit besluit is het college geheel tegemoetgekomen aan het beroep van [appellant] tegen het besluit van 10 november 2021, waardoor hij geen belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling daarvan.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
2.       Aangezien het college met het besluit van 16 mei 2022 is tegemoetgekomen aan het beroep, ziet de Afdeling aanleiding het college te gelasten het door [appellant] betaalde griffierecht te vergoeden.
Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.       gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Den Haag aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 49,00 euro vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Melenhorst
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022