ECLI:NL:RVS:2022:2685

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
202100788/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rijgeschiktheid na alcoholmisbruik en CBR-besluit

Op 14 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag van [wederpartij] voor een verklaring van rijgeschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en T. De aanvraag werd afgewezen op basis van een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en een verhoogde CDT-waarde vastgesteld tijdens een bloedonderzoek. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd waarom het was afgeweken van het advies van psychiater dr. P.J.H. Notten, die [wederpartij] rijgeschikt had geacht.

In hoger beroep betoogde het CBR dat het wel degelijk voldoende had gemotiveerd waarom het advies van de psychiater niet werd gevolgd. Het CBR verwees naar de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik van [wederpartij] en de verhoogde CDT-waarde, die volgens hen een indicatie was voor alcoholmisbruik. De Afdeling oordeelde dat het CBR terecht had geconcludeerd dat [wederpartij] niet rijgeschikt was, gezien de combinatie van de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en de verhoogde CDT-waarde. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat het CBR onvoldoende had gemotiveerd.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het besluit van 7 juli 2020 werd ongegrond verklaard. Het CBR hoefde geen proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strenge eisen die gelden voor de beoordeling van rijgeschiktheid in gevallen van alcoholmisbruik, en bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van medische adviezen en objectieve gegevens.

Uitspraak

202100788/1/A2.
Datum uitspraak: 14 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 23 december 2020 in zaak nr. 20/2019 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend Lage Mierde (gemeente Reusel-De Mierden)
en
het CBR.
Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2020 heeft het CBR een aanvraag van [wederpartij] tot het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen van de categorieën B en T, afgewezen.
Bij besluit van 7 juli 2020 heeft het CBR het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 december 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit op bezwaar van 7 juli 2020 vernietigd en bepaald dat het CBR een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van de uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het CBR hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 maart 2021 heeft het CBR het door [wederpartij] tegen het besluit van 16 juni 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [wederpartij] een zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 augustus 2022, waar het CBR, vertegenwoordigd door mr. Y.M. Wolvekamp, en [wederpartij], via een videoverbinding, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het kader dat op deze zaak betrekking heeft is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Voorgeschiedenis
2.       [wederpartij] is in 2010 en 2013 onder invloed van alcohol aangehouden waarna aan hem een Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (EMA-cursus) is opgelegd. [wederpartij] heeft deze cursus niet gevolgd. Dit heeft er toe geleid dat hij ongeschikt is verklaard voor het besturen van een motorvoertuig. In 2015 is [wederpartij] na een psychiatrisch onderzoek weer rijgeschikt geacht voor de duur van één jaar, zodat na afloop van die termijn zijn rijgeschiktheid opnieuw onderzocht zou kunnen worden. Na het verlopen van die termijn is [wederpartij] echter blijven rijden zonder dat een nieuw onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft plaatsgevonden. In 2019 is [wederpartij] staande gehouden wegens een verkeersovertreding. Daarbij bleek hij niet over een geldig rijbewijs te beschikken. Dit heeft er toe geleid dat [wederpartij] een aanvraag heeft ingediend voor het verkrijgen van een verklaring van rijgeschiktheid. Om vast te kunnen stellen of [wederpartij] voldoet aan de daarvoor vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid om een motorrijtuig te besturen heeft het CBR hem doorverwezen naar een medisch specialist. Op 12 maart 2020 is hij onderzocht door psychiater dr. P.J.H. Notten. Ook heeft op 11 mei 2020 een bloedonderzoek plaatsgevonden waarin een verhoogde waarde van carbohydraat deficiënt transferrine (hierna: CDT) van 8% bij een afkapwaarde van 2.0% is geconstateerd.
3.       In het rapport van Notten van 17 mei 2020 staat dat het rijbewijs van [wederpartij] in het verleden al eens eerder ongeldig is verklaard vanwege het rijden onder invloed. Verder is in het rapport vermeld dat [wederpartij] verwikkeld is in een ‘vechtscheiding’. Volgens Notten functioneert [wederpartij] echter goed en zijn er geen aanwijzingen voor alcoholmisbruik. Daarbij betrekt Notten ook dat zijn kinderen door jeugdzorg aan hem zijn toegewezen. De verhoogde CDT-waarde acht Notten niet voldoende om [wederpartij] rijongeschikt te verklaren. Notten heeft het CBR op basis hiervan geadviseerd om [wederpartij] voor vijf jaar rijgeschikt te verklaren.
4.       Het CBR heeft het rapport beoordeeld en daarin aanleiding gezien om Notten te vragen zijn advies nader toe te lichten. Daarbij verzoekt het CBR Notten om in te gaan op de verhoogde CDT-waarde en het feit dat sprake is van stressfactoren in de leefsituatie van [wederpartij] die een kans op risicovol alcoholgebruik zouden kunnen geven, wat ook is bevestigd door de verhoogde CDT-waarde. Verder verzoekt het CBR aan Notten om in te gaan op de door hem geadviseerde termijn van 5 jaar rijgeschiktheid en heeft daarbij vermeld dat aan [wederpartij] in 2015 een termijnbeperking is opgelegd waarbij hij rijgeschikt is verklaard voor één jaar.
5.       Bij brief van 4 juni 2020 heeft Notten zijn advies nader toegelicht. Volgens Notten blijkt uit het feit dat [wederpartij] het gezag over de kinderen heeft gekregen door jeugdzorg in een vechtscheiding dat geen sprake is van alcoholmisbruik. Dat zou volgens Notten anders zeker door zijn ex-echtgenote zijn aangevoerd. Zijn huidige vriendin bevestigt dat ook, volgens Notten. In het feit dat er wel een verhoogde CDT-waarde is vastgesteld ziet Notten aanleiding om de rijgeschiktheidstermijn te beperken van vijf naar drie jaar.
6.       Bij het besluit van 16 juni 2020, zoals gehandhaafd bij het besluit van 7 juli 2020, heeft het CBR in afwijking van het advies van Notten, [wederpartij] niet rijgeschikt verklaard voor het besturen van motorrijtuigen in de categorieën B (personenauto, bestelauto en bepaalde driewielers) en T (Landbouw- of bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid). Op basis van het feit dat [wederpartij] een voorgeschiedenis heeft van alcoholmisbruik en de nu vastgestelde verhoogde CDT-waarde, komt het CBR tot de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik. Volgens het CBR is niet gebleken van een andere oorzaak die de verhoogde CDT-waarde kan verklaren. Verder heeft het CBR in aanmerking genomen dat [wederpartij] niet in staat is geweest het alcoholgebruik in het zicht van de keuring, waarvan hij wist dat het zich zou toespitsen op het alcoholgebruik, te matigen of te staken, gezien de fors verhoogde CDT-waarde.
De rechtbank
7.       De rechtbank heeft het daartegen door [wederpartij] ingediende beroep gegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het CBR onvoldoende gemotiveerd waarom het is afgeweken van het advies van de psychiater. Daarbij acht de rechtbank van belang dat het niet aan het CBR is om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. Bovendien heeft het CBR volgens de rechtbank niet gemotiveerd waarop zijn standpunt is gebaseerd dat sprake is van een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. De rechtbank heeft het besluit van 7 juli 2020 daarom vernietigd en het CBR opgedragen opnieuw te beslissen op de door [wederpartij] tegen het besluit van 16 juni 2020 ingediende bezwaren.
Het hoger beroep
8.       Het CBR stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat in het besluit op bezwaar van 7 juli 2020 voldoende is gemotiveerd waarom van het advies van de psychiater is afgeweken. Ten eerste betwist het CBR het oordeel van de rechtbank dat in het besluit niet inzichtelijk is gemaakt dat sprake is van een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik. Volgens het CBR is [wederpartij] bij besluit van 28 september 2015 voor een termijn van één jaar geschikt geacht voor het besturen van motorrijtuigen vanwege alcoholmisbruik in het verleden. Deze diagnose is volgens het CBR eerder al door een psychiater vastgesteld en is daarmee een vaststaat feit. Volgens het CBR is de rechtbank er verder ten onrechte aan voorbij gegaan dat [wederpartij] noch de keurend arts een verklaring hebben gegeven voor de verhoogde CDT-waarde, terwijl deze waarde het enige objectieve gegeven is en daarmee een essentieel onderdeel vormt van het medisch onderzoek. Het CBR betoogt dat het gelet op de genoemde voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en de verhoogde CDT-waarde, waarvoor geen andere oorzaak dan alcoholmisbruik aannemelijk is gemaakt door [wederpartij], gehouden was om op grond van artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen en paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, [wederpartij] niet rijgeschikt te verklaren. Dit volgt volgens het CBR ook uit verschillende uitspraken van de Afdeling.
8.1.    Bij de beoordeling van de vraag of het CBR [wederpartij] in afwijking van het advies van Notten niet rijgeschikt heeft mogen verklaren is van belang, dat paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000, gelet op de gevaren van het gebruik van alcohol voor de verkeersveiligheid, een strenge opstelling van de keurend arts vereist. Daarnaast volgt uit de stukken dat het onderzoek dat in 2020 door Notten is uitgevoerd in het bijzonder was bedoeld om te onderzoeken of het eerder vastgestelde alcoholmisbruik nog steeds was gestopt. Bij besluit van 28 september 2015 is [wederpartij] immers slechts rijgeschikt verklaard voor een beperkte geldigheidsduur van één jaar wegens alcoholmisbruik in het verleden. Aan dit besluit is een deskundigenadvies ten grondslag gelegd waarin gewezen wordt op het eerdere alcoholmisbruik in 2010 en 2013, maar dat aannemelijk is dat het misbruik sinds ruim een jaar is gestopt. Gezien de kans op recidive is in het advies niettemin geadviseerd om een termijnbeperking van één jaar te hanteren, zodat na die periode opnieuw beoordeeld kan worden of [wederpartij] nog steeds rijgeschikt kan worden geacht.
8.2.    Vaststaat dat bij het bloedonderzoek bij [wederpartij] op 11 mei 2020 een verhoogde CDT-waarde is vastgesteld van 8%. Nu [wederpartij] daarnaast ook een voorgeschiedenis van alcoholmisbruik heeft, waarop het CBR in het besluit van 7 juli 2020 ook heeft gewezen, moet ervan uit worden gegaan dat alcoholmisbruik de oorzaak van de verhoogde CDT-waarde is (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:67). Anders dan [wederpartij] meent, is het aan hem om aannemelijk te maken dat de verhoogde CDT-waarde een andere oorzaak heeft dan alcoholgebruik. Daarin is hij niet geslaagd. [wederpartij] heeft er in zijn nadere stuk op gewezen dat hij in de periode waarin het bloedonderzoek is verricht veel medicijnen gebruikte. Dat dit tot een verhoogde CDT-waarde kan hebben geleid, heeft hij evenwel niet met objectieve gegevens onderbouwd. Ook het feit dat de CDT-waarde in een contra-expertise die het CBR heeft laten verrichten op het eerder afgenomen bloedmonster, heeft geleid tot een lagere waarde, doet aan het voorgaande niet af. Hierin is immers nog steeds een verhoogde CDT-waarde van 6,9% geconstateerd. Ten slotte heeft [wederpartij] gewezen op een bloedonderzoek dat hij zelf via zijn huisarts heeft laten uitvoeren waarbij een waarde van 1,5% is vastgesteld. Nu dit onderzoek is verricht op 16 februari 2021 en daarmee op een andere dag dan het oorspronkelijke onderzoek, kan het echter al om die reden niet afdoen aan de juistheid van de uitslag van het onderzoek van 11 mei 2020. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het CBR zich terecht op het standpunt heeft gesteld, welk standpunt naderhand ook nog is bevestigd door een in hoger beroep door het CBR overgelegd onderzoek waarin psychiater Hanoeman het rapport van Notten heeft beoordeeld, dat de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik en de verhoogde CDT-waarde tezamen moeten worden gekwalificeerd als alcoholmisbruik als bedoeld in paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000.
Dit betekent dat het CBR, door zich te baseren op de uitslag van het bloedonderzoek met de verhoogde CDT-waarde waarvoor geen andere oorzaak aannemelijk is gemaakt, alsmede op de voorgeschiedenis van alcoholmisbruik van [wederpartij], naar het oordeel van de Afdeling voldoende heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van Notten. Het CBR heeft [wederpartij] daarmee terecht niet rijgeschikt verklaard. Nu de rechtbank tot een andere conclusie is gekomen, slaagt het betoog van het CBR.
Conclusie
9.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 juli 2020 alsnog ongegrond verklaren.
10.     Het CBR heeft ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank een nieuw besluit op bezwaar genomen. Het besluit van 16 maart 2021 is op grond van artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, mede onderwerp van het geding.
Met de vernietiging van de aangevallen uitspraak van de rechtbank komt aan dit besluit de grondslag te ontvallen. Dit besluit dient dus ook te worden vernietigd.
11.     Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2020 in zaak nr. 20/2019;
III.      vernietigt het besluit van 16 maart 2021;
IV.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. H. Benek, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.
w.g. Van Ettekoven
voorzitter
w.g. Donner-Haan
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 14 september 2022
674
BIJLAGE
Artikel 103, eerste lid, van het Reglement rijbewijzen
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van het CBR voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen ten aanzien van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie of rijbewijscategorieën waarop de aanvraag betrekking heeft, registreert het in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager voor die categorie of categorieën een verklaring van geschiktheid. Deze registratie vindt plaats zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van:
a.de bevindingen van de arts of artsen of deskundige of deskundigen, of
b.de eigen verklaring, indien geen vordering als bedoeld in artikel 101, eerste lid, is gedaan.
[…]
3.Indien naar het oordeel van het CBR redelijke grond bestaat voor de verwachting dat de aanvrager slechts aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voldoet voor een daarbij te bepalen termijn die korter is dan de in de artikelen 25a, eerste of tweede lid, of 25b voorziene geldigheidsduur, registreert het CBR die termijn in het rijbewijzenregister binnen de in het eerste lid aangegeven termijn.
Paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.