202102645/1/V3.
Datum uitspraak: 27 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 maart 2021 in zaak nr. 20/7702 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2020 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 13 oktober 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 maart 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D.W.M. van Erp, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
1. De vreemdeling heeft de Burundese nationaliteit. Zij heeft geen rechtmatig verblijf en kan daarom worden uitgezet. Zij heeft gevraagd haar uitzetting op te schorten vanwege haar gezondheidstoestand. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen, omdat geen medische noodsituatie wordt verwacht en de vreemdeling, onder voorwaarden, in staat is om te reizen. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) van 20 augustus 2020. Deze uitspraak gaat over de vraag of de redenering in het BMA-advies begrijpelijk is en of de conclusie daarop aansluit.
2. Het oordeel van de rechtbank over het BMA-advies komt erop neer dat het punt dat geen medische noodsituatie wordt verwacht, begrijpelijk is en de conclusie daarop aansluit. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd over het BMA-advies is volgens de rechtbank onvoldoende voor twijfel aan de juistheid en volledigheid daarvan. De staatssecretaris heeft dus terecht het BMA-advies aan zijn besluit ten grondslag gelegd, aldus de rechtbank.
3. In het BMA-advies van 20 augustus 2020, gebaseerd op de brief van de behandelaars van 1 juli 2020, staat dat de vreemdeling al langdurig bekend is met stemmings- en angstklachten op basis van een depressieve stoornis en PTSS. In de antwoorden 3 en 4 staat onder meer dat bij uitblijven van behandeling enige terugval in stemmings- en angstklachten is te verwachten. Bij uitblijven van behandeling wordt, gelet op het toestandsbeeld en de voorgeschiedenis, echter geen medische noodsituatie verwacht, aldus het BMA-advies. De vreemdeling is niet psychotisch of suïcidaal. Er is wel sprake geweest van suïcidaliteit, maar geen voldoende geconcretiseerde pogingen. Ook is niet gebleken van gedwongen opnames.
4. De grieven zijn gericht tegen het onder 2. weergegeven oordeel van de rechtbank. De vreemdeling klaagt terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de conclusie dat zich geen medische noodsituatie zal voordoen in het BMA-advies van 20 augustus 2020 niet begrijpelijk is en de conclusie daarop aansluit.
4.1. De vreemdeling voert terecht aan dat, gelet op de brief van de behandelaars van 1 juli 2020, niet van de juistheid van die conclusie kan worden uitgegaan. Volgens de behandelaars van de vreemdeling zullen de psychische klachten qua ernst, ernstig toenemen en zal er een verhoogd risico ontstaan op suïcidaliteit waar de vreemdeling in het verleden mee bekend was. Het is volgens de behandelaars van belang dat de behandeling voorlopig wordt voorgezet, omdat gelet op de voorgeschiedenis een terugval wordt verwacht en daarmee toename van de ernst van de klachten zal plaatsvinden.
4.2. Het is onduidelijk hoe de conclusie van het BMA dat bij uitblijven van behandeling 'enige terugval' in stemmings- en angstklachten is te verwachten, zich verhoudt tot de conclusie van de behandelaars dat een 'ernstige toename en verhoogd risico op suïcidaliteit' wordt verwacht bij uitblijven van behandeling. Daarbij betrekt de Afdeling dat het BMA onder meer van belang acht dat de vreemdeling ook een jaar zonder behandeling is geweest, terwijl de behandelaars aangeven dat in dat jaar de klachten in ernst zijn toegenomen en hervatting van de behandeling om die reden noodzakelijk was. Het BMA heeft gelet hierop niet inzichtelijk gemaakt op grond waarvan het heeft vastgesteld dat zich geen medische noodsituatie zal voordoen. In dit geval moet het BMA zijn conclusie beter onderbouwen in het licht van de inzichten van de behandelaars.
4.3. De vreemdeling klaagt gelet op het voorgaande terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het BMA-advies van 20 augustus 2020 begrijpelijk is en de conclusie daarop aansluit. De staatssecretaris is dan ook ten onrechte uitgegaan van dat advies.
4.4. De grieven slagen.
5. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Het is niet nodig wat de vreemdeling verder heeft aangevoerd te bespreken. Het beroep is gegrond en het besluit van 13 oktober 2020 wordt vernietigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Omdat de griffier geen griffierecht heeft geheven, hoeft de staatssecretaris dat niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 16 maart 2021 in zaak nr. 20/7702;
III. verklaart het beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van 13 oktober 2020, V-[…];
V. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.656,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.I. Schipper, griffier
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Schipper
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 januari 2022
872