ECLI:NL:RVS:2022:2669

Raad van State

Datum uitspraak
14 september 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
202107899/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag erkenning als referent voor verblijfsdoel uitwisseling

Op 14 september 2022 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vennootschap tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vennootschap had eerder een aanvraag ingediend voor erkenning als referent voor het verblijfsdoel uitwisseling, welke op 19 juli 2016 door de staatssecretaris was afgewezen. De vennootschap maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 29 mei 2020 opnieuw ongegrond verklaard. Hierop volgde een beroep bij de rechtbank Den Haag, die op 18 november 2021 het beroep gegrond verklaarde en de afwijzing vernietigde, maar de rechtsgevolgen in stand hield. De vennootschap, vertegenwoordigd door mr. P.J. Krop, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht vastgesteld dat er geen reden was om te twijfelen aan het verkorte advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland over de negatieve financiële positie van de vennootschap. Het betoog van de vennootschap dat de directeur-grootaandeelhouder bereid was om een bedrag van € 25.000,00 in te brengen, werd als onvoldoende zeker beschouwd. De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202107899/1/V1.
Datum uitspraak: 14 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vennootschap],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 18 november 2021 in zaak nr. 20/3833 in het geding tussen:
de vennootschap
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vennootschap tot erkenning als referent voor het verblijfsdoel uitwisseling, afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2020 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vennootschap gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 november 2021 heeft de rechtbank het daartegen door de vennootschap ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. P.J. Krop, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank heeft namelijk terecht overwogen dat er geen reden is om te twijfelen aan de wijze van totstandkoming van het verkort advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland van 12 april 2021 over de negatieve financiële positie van de vennootschap. Het betoog van de vennootschap dat de directeur-grootaandeelhouder bereid is om een bedrag van € 25.000,00 - eventueel aangevuld met de huidige openstaande rekening-courant - in te brengen, maakt dat niet anders. Dat dat zal gebeuren is namelijk onvoldoende zeker.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G. Kamminga, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kamminga
griffier
382-941