202106986/1/A3.
Datum uitspraak: 7 september 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 16 september 2021 in zaak nr. 19/4266 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2018 heeft het college een handhavingsverzoek van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 21 mei 2019 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 september 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2022, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A. Buijs en [gemachtigde], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft een verzoek tot handhaving ingediend omdat op het Willem Dreespark nieuwe verkeersborden en -tekens op de weg zijn aangebracht. Hij stelt daarbij dat daarvoor een besluit nodig is van het lokale bestuur. Op de zitting bij de Afdeling heeft hij nader toegelicht dat het gaat om het aanbrengen van gele strepen op het gedeelte van het Willem Dreespark dat langs het spoortalud loopt. Volgens [appellant] is dat gedeelte openbare weg en mochten de strepen niet zonder verkeersbesluit van het college geplaatst worden. Het college heeft het verzoek afgewezen omdat er geen sprake is van een overtreding en het daarom niet handhavend kan optreden.
De aangevallen uitspraak
De rechtbank heeft overwogen dat bij de vaststelling van een overtreding op grond van artikel 2:10, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van belang is of het gaat om een openbare weg in de zin van de Wegenwet. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4399, naar aanleiding van een eerder handhavingsverzoek van [appellant] geoordeeld dat het parkeerterrein geen openbare weg in de zin van de Wegenwet is en het college daarom niet bevoegd is tot handhaven. Ook in deze zaak mocht het college zich daarom op het standpunt stellen dat er geen bevoegdheid tot handhaving is. Het hoger beroep
2. [appellant] voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat zijn handhavingsverzoek gericht is tegen gele strepen in plaats van parkeerbeugels. Hij verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2000, zaak nr. 199902940/1, waarin de Afdeling destijds oordeelde dat het parkeerterrein openstaat voor het openbaar verkeer.
Belang bij het hoger beroep
3. In hoger beroep heeft [appellant] een verkeersbesluit van 28 februari 2019 overgelegd voor het instellen van een stopverbod door het aanbrengen van gele strepen op het gedeelte van het Willem Dreespark bij de ontsluiting van het parkeerterrein langs het spoortalud over een lengte van ongeveer 150 meter. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat hij geen bezwaar heeft tegen de aanwezigheid van de aangebrachte strepen, maar vindt dat deze niet zonder verkeersbesluit hadden mogen worden aangebracht. Nu niet in geschil is dat er wel een verkeersbesluit is genomen voor het aanbrengen van de strepen is er geen sprake van een overtreding. Wat [appellant] met het hoger beroep wilde bereiken is inmiddels bereikt. Hij heeft daarom geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Conclusie
4. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Langeveld-Mak
griffier
317-1000