202100206/1/A2.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Den Haag,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2020 in zaak nr. 19/7682 in het geding tussen:
[appellante]
en
de burgemeester van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 28 mei 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag de aanvraag van [appellante] om haar een bromfietsrijbewijs te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 13 november 2019 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
[appellante] heeft daartegen beroep ingesteld.
Bij besluit van 18 februari 2020 is het besluit van 13 november 2019 herzien en heeft de burgemeester het bezwaar ongegrond verklaard.
Het door [appellante] ingestelde beroep heeft, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), van rechtswege betrekking op het besluit van 18 februari 2020.
Bij uitspraak van 1 december 2020 heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2021, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [echtgenoot], en de burgemeester, vertegenwoordigd door C.T. Vervaart-Leenards en J.C. Gelauf, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 1 juni 1996 is het bromfietscertificaat ingevoerd. Iedereen die op of na 1 juni 1980 geboren was moest een theorie-examen afleggen bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) om een bromfietscertificaat te kunnen verkrijgen. Personen geboren voor die datum hoefden dat examen niet af te leggen en konden een certificaat aanvragen bij het postkantoor of het CBR. Deze regeling is in 2006 vervallen. Tot 1 oktober 2009 was het mogelijk om het bromfietscertificaat in te wisselen voor een bromfietsrijbewijs.
1.1. [appellante], die stelt vanaf 1987 brommer te rijden, was hiervan naar zij stelt niet op de hoogte. Daarom heeft zij, hoewel zij voor omzetting van het bromfiets certificaat in het bromfietsrijbewijs in aanmerking was gekomen, nooit een bromfietsrijbewijs gehad. Op 22 mei 2019 heeft zij de burgemeester verzocht om haar een bromfietsrijbewijs te verlenen zonder dat zij examen hoeft te doen bij het CBR. Zij heeft aangevoerd dat zij daartoe niet meer in staat is vanwege haar leeftijd en gezondheid. Ook heeft zij gewezen op haar rijervaring.
1.2. Bij besluit van 28 mei 2019 is de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat in het rijbewijzenregister van de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) geen verklaring van rijvaardigheid is geregistreerd als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement rijbewijzen. Het CBR registreert zo’n verklaring in het rijbewijzenregister onder meer nadat met goed gevolg een theorie- en praktijkexamen zijn afgelegd.
1.3. [appellante] heeft tegen het besluit van 28 mei 2019 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 18 februari 2020 heeft de burgemeester dat bezwaar onder verwijzing naar het advies van de adviescommissie bezwaarschriften van 12 november 2019 ongegrond verklaard.
[appellante] heeft hiertegen beroep ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de burgemeester gehouden was om de aanvraag van [appellante] niet in behandeling te nemen. Dat zij niet op de hoogte was van de invoering van het bromfietscertificaat en de regeling om dat in te wisselen voor een rijbewijs kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat de overheid via een voorlichtingscampagne op grote schaal aandacht daaraan heeft besteed. Verder heeft de burgemeester erop gewezen dat er bij het CBR mogelijkheden zijn voor het afnemen van speciale examens. Op die manier kan rekening worden gehouden met de individuele omstandigheden van [appellante].
Wettelijk kader
3. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Hoger beroep en beoordeling ervan
4. [appellante] komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester gehouden was om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Volgens haar is de publicatie van de bromfietscertificaatregeling niet toereikend geweest. De burgemeester heeft weliswaar gesteld dat daaraan via advertenties, mededelingen en een voorlichtingsfilmpje van de toenmalige ‘postbus 51’ ten behoeve van een breed publiek aandacht is besteed, maar de regeling was niet gericht op de hele bevolking. Deze trof een kleine groep van de bevolking die op een bromfiets reed en geen rijbewijs had. De overheid had daarom de verzekeringsmaatschappijen moeten benaderen. Die hadden een kennisgevingsbrief van de certificaatregeling met de acceptgiro voor de betaling van de jaarlijkse bromfietsverzekering kunnen versturen. Er waren daarom weinig mensen die van de regeling afwisten. Ook de echtgenoot van [appellante], die werkzaam is geweest als buitengewoon opsporingsambtenaar bij de gemeente, heeft nooit een advertentie of reclame hierover gezien of iemand hierover gesproken.
Verder voert [appellante] aan dat zij lang brommer heeft gereden en inmiddels 70 jaar oud is. Zij heeft de brommer nu nodig om mobiel te blijven onder andere omdat zij mantelzorg verleent aan haar moeder. Nu moet haar man haar steeds naar haar moeder brengen en weer ophalen. Daarnaast is slechts ten dele waar dat zij een individueel begeleid theorie-examen kan aanvragen bij het CBR. Zij heeft daarover een e-mail van het CBR van 10 maart 2021 overgelegd. Ook heeft zij erop gewezen dat zij een snorfiets heeft en geen bromfiets. De snorfiets ligt dichterbij de categorie fietsen, waarvoor geen rijbewijs vereist is. [appellante] stelt ook dat de overheid nooit zal toegeven dat zij fout zit. Zij verwijst naar de kindertoeslagaffaire. Tot slot verzoekt ook de echtgenoot van [appellante] om haar de mogelijkheid te bieden om op haar snorfiets te rijden.
4.1. De Afdeling overweegt als volgt. De burgemeester heeft de aanvraag van [appellante] op grond van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling genomen. Deze bepaling gaat over herstelbare vormverzuimen. [appellante] erkent dat zij niet de in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van het reglement genoemde verklaring van rijvaardigheid heeft overgelegd en dat deze ook niet op haar naam bij de RDW staat geregistreerd. Hetgeen zij in hoger beroep heeft aangevoerd strekt ertoe dat aan haar, zonder dat zij examen hoeft af te leggen, een bromfietsrijbewijs wordt afgegeven. Daarom kan het niet voldoen aan artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement in dit geval niet worden aangemerkt als een herstelbaar vormverzuim. Of haar kan worden tegengeworpen dat zij niet aan deze bepaling voldoet, dient aan de orde te komen bij een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. Alleen al hierom betoogt [appellante] terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester gehouden was om haar aanvraag niet in behandeling te nemen.
Het betoog slaagt.
Zelf voorzien
5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 13 november 2019 en 18 februari 2020 alsnog gegrond verklaren. Die besluiten komen voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding het geschil definitief te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het primaire besluit van 28 mei 2019 herroepen en de aanvraag van [appellante] om haar een bromfietsrijbewijs te verlenen, afwijzen. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
5.1. Niet in geschil is dat aan [appellante] nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven en dat ten behoeve van haar in het rijbewijzenregister geen verklaring van rijvaardigheid is geregistreerd als bedoeld in artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement. In wat zij heeft aangevoerd bestaat geen aanleiding om deze bepaling in haar geval buiten toepassing te laten. Dat de overheid niet ook via verzekeringsmaatschappijen aandacht heeft besteed aan de invoering van het bromfietscertificaat, betekent niet dat daaraan onvoldoende aandacht is besteed en dat [appellante] daarom niet daarvan op de hoogte had kunnen zijn. Verder is het de keuze geweest van de wetgever om voor snorfietsers, anders dan voor fietsers, een rijbewijsplicht in te voeren. Ook de persoonlijke omstandigheden van [appellante] leiden niet tot een andere conclusie, omdat anders dan zij meent uit de door haar overgelegde e-mail van het CBR van 10 maart 2021 blijkt dat zij een reële mogelijkheid heeft om een individueel begeleid
theorie-examen te doen.
5.2. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten.
5.3. De burgemeester hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 december 2020 in zaak nr. 19/7682;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt de besluiten van de burgemeester van Den Haag van 13 november 2019 met kenmerk B.3.19.2740.001 en 18 februari 2020 met kenmerk B.3.19.2740.001;
V. herroept het besluit van 28 mei 2019 met kenmerk DPZ/BENW/2019.690;
VI. bepaalt dat de aanvraag van [appellante] om haar een bromfietsrijbewijs te verlenen, wordt afgewezen;
VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde besluiten;
VIII. gelast dat de burgemeester van Den Haag aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 444,00 voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.TH. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022
BIJLAGE - Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
a. de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of
[…]
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
[…]
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 107
1. Aan de bestuurder van een motorrijtuig op de weg dient door de daartoe bevoegde autoriteit een rijbewijs te zijn afgegeven voor het besturen van motorrijtuigen van de categorie waartoe dat motorrijtuig behoort.
Artikel 113
1. De aanvraag van een rijbewijs dient te geschieden overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde regels.
[…]
Artikel 126
1. Er is een rijbewijzenregister. De Dienst Wegverkeer is beheerder en verwerkingsverantwoordelijke van het rijbewijzenregister.
[…]
Reglement rijbewijzen
Hoofdstuk II. Aanvraag van rijbewijzen
[…]
§2. Bij de aanvraag vereiste gegevens
[…]
Artikel 34
1. Indien aan de aanvrager nog niet eerder een rijbewijs is afgegeven, dient ten behoeve van hem in het rijbewijzenregister te zijn geregistreerd:
a. een verklaring van rijvaardigheid voor iedere rijbewijscategorie waarop de aanvraag betrekking heeft, waarbij de datum van registratie niet langer dan drie jaar vóór de aanvraag mag liggen;
[…]
Hoofdstuk III. Verklaringen van rijvaardigheid
§1. Algemeen
Artikel 50
1. Verklaringen van rijvaardigheid worden op aanvraag en tegen betaling van het daarvoor vastgestelde tarief door het CBR in het rijbewijzenregister geregistreerd ten behoeve van een ieder die bij een onderzoek naar de rijvaardigheid voor het besturen van motorrijtuigen van de rijbewijscategorie waarvoor de verklaring wordt verlangd, aan de daarvoor bij ministeriële regeling vastgestelde eisen blijkt te voldoen.
[…]
Artikel 53
1. Het onderzoek naar de rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie AM bestaat uit een theorie-examen en een praktijkexamen.
[…]
§5. Registratie van verklaringen van rijvaardigheid
Artikel 85
1. Indien de aanvrager naar het oordeel van de examinator bij het onderzoek naar de rijvaardigheid heeft voldaan aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen, registreert het CBR in het rijbewijzenregister ten behoeve van de aanvrager een verklaring van rijvaardigheid voor de rijbewijscategorie waarvoor de aanvrager aan die eisen heeft voldaan.
[…]