ECLI:NL:RVS:2022:2489
Raad van State
- Hoger beroep
- E. Steendijk
- C.J. Borman
- A. Kuijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf en rechtsgeldigheid huwelijk
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 10 mei 2021 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 11 februari 2020 was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 8 december 2020 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, heeft hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de beroepsgrond van de vreemdeling, die stelde dat het criterium voor een geldig huwelijk volgens het Vreemdelingenbesluit 2000 niet correct was geïmplementeerd. De rechtbank had deze beroepsgrond moeten bespreken voordat zij kon oordelen over de rechtsgeldigheid van het huwelijk tussen de vreemdeling en haar referent. De staatssecretaris had echter ook andere argumenten aangevoerd, zoals discrepanties in de huwelijksakte, die de vreemdeling niet heeft weerlegd. Hierdoor is niet aangetoond dat er sprake is van een geldig huwelijk, wat noodzakelijk is voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning.
De Raad van State concludeert dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan op 26 augustus 2022 door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met mr. E. Steendijk als voorzitter en mr. C.J. Borman en mr. A. Kuijer als leden.