ECLI:NL:RVS:2022:2486

Raad van State

Datum uitspraak
25 augustus 2022
Publicatiedatum
25 augustus 2022
Zaaknummer
202107632/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvragen door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van twee vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.M. Niemer, tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 november 2021. De rechtbank had eerder de aanvragen van de vreemdelingen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die op 27 augustus 2021 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk waren verklaard, ongegrond verklaard. De vreemdelingen stelden dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hun asielaanvragen niet-ontvankelijk waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld. De Raad van State oordeelde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de staatssecretaris de asielaanvragen niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren op basis van de overgelegde stukken, die geen substantiële kans boden op internationale bescherming.

De uitspraak van de Raad van State werd gedaan op 25 augustus 2022, waarbij de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden. De beslissing werd vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, en mr. C.M.J.B. A Campo, griffier. De uitspraak werd in het openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

202107632/1/V3.
Datum uitspraak: 25 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2], ook voor hun minderjarige kinderen,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 30 november 2021 in zaken nrs. NL21.14051 en NL21.14053 in het geding tussen:
de vreemdelingen
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluiten van 27 augustus 2021 heeft de staatssecretaris aanvragen van de vreemdelingen om hun een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 november 2021 heeft de rechtbank de daartegen door de vreemdelingen ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
1.1.    De rechtbank wijst in haar uitspraak namelijk terecht op de uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:208, over de betekenis van het arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 2021, LH, ECLI:EU:C:2021:478, voor de manier waarop de staatssecretaris uitvoering geeft aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Aan de hand van het toetsingskader in die uitspraak, is zij terecht en op goede gronden tot het oordeel gekomen dat de overgelegde stukken de kans dat de vreemdelingen in aanmerking komen voor internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken. De staatssecretaris heeft de asielaanvragen daarom niet-ontvankelijk kunnen verklaren.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.M.J.B. A Campo, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. A Campo
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2022
907