5.2.Op grond van artikel 25.6 van de planregels zijn de door de raad genoemde bouwregels van toepassing voor het bouwen van overkappingen, tenzij op grond van de bouwregels in hoofdstuk 2 anders is bepaald. Artikel 18.2.3 van de planregels, dat onderdeel uitmaakt van hoofdstuk 2, vermeldt in de titel dat de in deze bepaling opgenomen bouwregels van toepassing zijn op bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde. Maar in de aanhef en het vervolg van de bepaling zijn overkappingen niet meer vermeld. In de aanhef staat alleen dat de opgenomen bouwregels van toepassing zijn op bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en zijn niet ook overkappingen expliciet uitgesloten, hoewel overkappingen, gelet op de begripsomschrijving daarvan in artikel 1.54 van de planregels, bouwwerken, geen gebouwen zijn.
Daarom is onduidelijk of overkappingen getoetst moeten worden aan artikel 25.6 of aan artikel 18.2.3 van de planregels. Op de zitting heeft de raad dit gebrek erkend en met instemming van [appellant] de Afdeling verzocht zelf te voorzien in de zaak in die zin dat overkappingen ook in de aanhef en het vervolg van artikel 18.2.3 van de planregels worden uitgezonderd. Daarmee staat buiten twijfel dat overkappingen moeten worden getoetst aan artikel 25.6 van de planregels.
6. Gelet op wat [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het artikel 18.2.3 van de planregels betreft, is genomen in strijd met artikel 3.2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre moet worden vernietigd. Omdat niet aannemelijk is dat derde-belanghebbenden in hun belangen zouden kunnen worden geschaad, ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, namelijk door te bepalen dat deze uitspraak wat betreft dit planonderdeel in de plaats treedt van het bestreden besluit voor zover dit is vernietigd.
7. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Besluit ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Kaag en Braassem van 23 november 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kernen Woubrugge-Hoogmade", voor zover het artikel 18.2.3 van de planregels betreft;
III. bepaalt dat artikel 18.2.3 van de planregels komt te luiden:
"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
b. aanlegsteigers voor pleziervaartuigen zijn toegestaan voor zover:
1. de aanlegsteiger een maximale diepte van 0,75 meter heeft;
2. de maximale bouwhoogte van een aanlegsteiger niet meer bedraagt dan 0,5 meter gemeten ten opzichte van het gemiddelde waterpeil;
c. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of direct grenzend aan de bestemming 'Water' maximaal 1 m mag bedragen;
d. de bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.";
IV. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. draagt de raad van de gemeente Kaag en Braassem op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV, worden verwerkt in het elektronisch vastgestelde plan dat te raadplegen is op de landelijke voorziening, www.ruimtelijkeplannen.nl;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Kaag en Braassem aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt, waarbij betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. C.C.W. Lange en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. Snijders, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022