202104114/1/A2.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 mei 2021 in zaak nr. 20/1923 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 3 mei 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de definitieve berekening van de zorgtoeslag van [appellant] over 2016 herzien en vastgesteld op nihil en een bedrag van € 2.045,00 teruggevorderd.
Bij besluit van 17 maart 2020 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 mei 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2022, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij besluit van 11 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag van [appellant] over 2016 definitief berekend en vastgesteld op € 1.905,00. Bij het besluit van 3 mei 2019, gehandhaafd bij het besluit van 17 maart 2020, heeft de Belastingdienst/Toeslagen deze eerdere definitieve berekening van de zorgtoeslag over 2016 aangepast en vastgesteld op nihil en het teveel ontvangen bedrag aan zorgtoeslag van € 1.905,00 en de daarover verschuldigde rente van € 140,00 teruggevorderd. Aan dit besluit heeft de dienst ten grondslag gelegd dat uit de Basisregistratie inkomen bleek dat het inkomen van [appellant] en zijn toeslagpartner was vastgesteld op € 45.149,00,00 en dat inkomen te hoog is om in aanmerking te komen voor zorgtoeslag.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2016 terecht heeft herzien naar nihil en het terug te betalen bedrag heeft teruggevorderd. De wet verplicht de Belastingdienst/Toeslagen een tegemoetkoming zoals zorgtoeslag te herzien als uit nieuwe inkomensgegevens blijkt dat deze te hoog of te laag is vastgesteld. Ook verplicht de wet de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellant] betaalde bedragen plus de daarover verschuldigde rente terug te vorderen, aldus de rechtbank.
Wettelijk kader
3. Artikel 20, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) luidt:
"Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging."
Hoger beroep en de beoordeling daarvan
4. In deze zaak gaat het alleen over de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2016 mocht herzien. Het besluit tot terugvordering van de volgens de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte ontvangen zorgtoeslag heeft [appellant] in hoger beroep niet aan de orde gesteld.
5. [appellant] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en is in hoger beroep gekomen. [appellant] betoogt dat het besluit van 11 augustus 2017 waarbij zijn recht op zorgtoeslag is vastgesteld op € 1.905,00 niet herroepbaar is omdat in het besluit staat aangegeven dat het een definitieve berekening is. Door het woord "definitief" te gebruiken heeft de Belastingdienst/Toeslagen expliciet afstand gedaan van enig recht tot terugvordering. Daarbij is het gebruik van het woord "definitief" volgens [appellant] in dit geval dus misleidend. [appellant] betoogt verder dat de Belastingdienst/Toeslagen nooit nieuwe of latere inkomensgegevens heeft ontvangen, omdat deze er niet zijn. De inkomensgegevens uit zijn aangifte zijn namelijk nooit gewijzigd, aldus [appellant].
6. Dit betoog slaagt niet. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag over het jaar 2016 mocht herzien naar nihil en het terug te betalen bedrag heeft teruggevorderd. Hierbij heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen het door de inspecteur van de Belastingdienst na het besluit van 11 augustus 2017 vastgestelde verzamelinkomen terecht heeft gevolgd. De rechtbank heeft in dit verband op goede gronden overwogen dat het woord "definitief" in het besluit van 11 augustus 2017 voor verwarring heeft gezorgd. Maar de rechtbank heeft ook terecht overwogen dat gelet op artikel 20, eerste lid, van de Awir de Belastingdienst/Toeslagen de toegekende tegemoetkoming moet herzien indien naar aanleiding van een wijziging van een inkomensgegeven (zoals in dit geval het vastgestelde verzamelinkomen) vast komt te staan dat een te hoge tegemoetkoming is toegekend. In het geval van [appellant] is na de definitieve berekening en vaststelling van het recht op zorgtoeslag over 2016 vast komen te staan dat het verzamelinkomen € 45.149,00 bedroeg in plaats van de eerder vastgestelde € 10.044,00. De daartoe strekkende beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst is aan te merken als een wijziging van zijn inkomensgegevens. Hierdoor had [appellant] in 2016 geen recht op zorgtoeslag.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
8. De Belastingdienst/Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bindels
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022
85-995