ECLI:NL:RVS:2022:2393

Raad van State

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
202102564/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag rekening in het Register hernieuwbare energie voor vervoer door de Nederlandse Emissieautoriteit

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag door [appellant] om een rekening te openen in het Register hernieuwbare energie voor vervoer. De aanvraag werd afgewezen door het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) op 2 december 2020, omdat de onderneming van [appellant] niet als afnemer werd aangemerkt volgens de Elektriciteitswet 1998. De NEa stelde dat [appellant] niet beschikte over een aansluiting op het net, aangezien de aansluiting op naam van de natuurlijke persoon [appellant] stond en niet op de onderneming.

[appellant] betoogde dat zijn onderneming, een eenmanszaak, wel degelijk als afnemer kan worden beschouwd, omdat hij als natuurlijke persoon over een aansluiting beschikt. De Afdeling oordeelde dat de onderneming en de natuurlijke persoon in dit geval als één en dezelfde entiteit kunnen worden gezien, waardoor de onderneming wel degelijk als afnemer kan worden aangemerkt. De Afdeling concludeerde dat de NEa ten onrechte de aanvraag had afgewezen en dat het besluit van 9 maart 2021 vernietigd moest worden.

De Raad van State heeft de NEa opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van [appellant], waarbij de NEa moet beoordelen of er andere redenen zijn om de rekening te weigeren of toe te wijzen. Tevens is de NEa veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van [appellant]. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor de NEa om zorgvuldig te kijken naar de status van aanvragers in relatie tot de wetgeving omtrent hernieuwbare energie.

Uitspraak

202102564/1/R4.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: de NEa),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 december 2020 heeft de NEa de aanvraag van [appellant] om een rekening te openen in het Register hernieuwbare energie voor vervoer (hierna: het register) afgewezen.
Bij besluit van 9 maart 2021 heeft de NEa het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De NEa heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de NEA hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2022, waar [appellant] en de NEa, vertegenwoordigd door mr. E. Huisman, mr. S.J. Trip en S.B. Schoonwater, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       De NEa beheert een register met gegevens over in Nederland geleverde brandstoffen en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen ten behoeve van vervoer. Dat register bevat rekeningen van registratieplichtigen, waarin de bijdragen aan de jaarverplichting worden bijgehouden. Bij het inboeken worden verhandelbare hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: HBE’s) aangemaakt in het door de NEa beheerde register. Deze HBE’s staan voor een hoeveelheid hernieuwbare energie (zoals het elektrisch laden van wegvoertuigen) die is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer. Door het aanmaken of aankopen van HBE’s, kunnen registratieplichtigen voldoen aan hun verplichting om jaarlijks aan te tonen dat zij een groeiend aandeel hernieuwbare energie leveren.
Op 22 maart 2020 heeft de onderneming [appellant] een aanvraag ingediend voor het openen van een rekening in het register. De onderneming [appellant] is zelf niet registratieplichtig. [appellant] wenst een rekening te openen voor het in- en overboeken van geleverde HBE’s. Deze HBE’s kan hij vervolgens verkopen aan registratieplichtigen die ook een rekening hebben in het register.
2.       [appellant] heeft op zijn woonadres een laadpaal voor een elektrische auto. Deze elektrische auto gebruikt hij zakelijk. Hij wenst met het zakelijk opladen van deze auto HBE’s te verzamelen, die hij later kan doorverkopen aan registratieplichtigen. Om HBE’s te kunnen inboeken heeft de onderneming [appellant] een rekening in het register nodig. De NEa kan die rekening voor hem openen. De onderneming krijgt alleen een rekening als wordt voldaan aan de voorwaarden in artikel 9.7.5.3, tweede lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm) in samenhang gelezen met artikel 9.7.1.1 van de Wm.
Bij besluit van 2 december 2020 heeft de NEa de aanvraag van [appellant] afgewezen. De onderneming [appellant] kan volgens de NEa niet worden aangemerkt als een afnemer die over een aansluiting op het net beschikt. De situatie is namelijk als volgt. [appellant] als natuurlijk persoon heeft een energieaansluiting bij zijn woning. Hierna verder geduid als de hoofdaansluiting. Hij beschikt echter ook over een extra meetpunt, ook wel een secundair allocatiepunt genoemd. Dat is een tweede elektriciteitsmeter achter de "normale" aansluiting. Het is mogelijk om onafhankelijk van de hoofdaansluiting op het secundair allocatiepunt een energiecontract af te sluiten. Het secundaire allocatiepunt staat op naam van de onderneming [appellant]. Het secundair allocatiepunt wordt uitsluitend gebruikt voor het laden van de elektrische auto. Omdat de hoofdaansluiting niet op naam van de onderneming [appellant] staat, heeft de NEa geweigerd een rekening voor [appellant] te openen in het register. De onderneming [appellant] is volgens de NEa geen afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Elektriciteitswet 1998, omdat de onderneming [appellant] volgens de NEa niet beschikt over een aansluiting op het net. Een secundair allocatiepunt alleen is niet voldoende om te voldoen aan de eis van afnemerschap. Om in te kunnen boeken, moet een onderneming ook beschikken over de bijbehorende hoofdaansluiting, niet alleen het secundair allocatiepunt. De NEa heeft toegelicht dat het dan van belang is dat het bedrijf in het Centraal Aansluitingenregister (CAR) van de netbeheerders geregistreerd moet staan als afnemer op een hoofdaansluiting.
3.       Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bespreking van het beroep
4.       [appellant] betoogt dat de NEa zijn verzoek ten onrechte heeft afgewezen. De NEa heeft zich volgens hem ten onrechte op het standpunt gesteld dat de onderneming [appellant] geen afnemer is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Elektriciteitswet 1998. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij wel een afnemer is als bedoeld in de Elektriciteitswet 1998, omdat de natuurlijke persoon [appellant] beschikt over een aansluiting op het net en zijn onderneming daarmee vereenzelvigd kan worden. De onderneming [appellant] betreft een eenmanszaak. De natuurlijke persoon [appellant] drijft de onderneming [appellant]. De natuurlijke persoon beschikt over de aansluiting en is voor de onderneming [appellant] ten behoeve van het elektrisch laden van wegvoertuigen op het secundair allocatiepunt een leveringsovereenkomst aangegaan.
4.1.    De Afdeling stelt voorop dat de NEa aan het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een rekening te openen in het register uitsluitend ten grondslag heeft gelegd dat de onderneming [appellant] geen afnemer is als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Elektriciteitswet 1998, omdat de onderneming niet beschikt over een aansluiting op het net, maar deze aansluiting op naam van de persoon [appellant] staat. Zij heeft [appellant] niet mede tegengeworpen dat aan andere eisen voor het openen van een rekening niet wordt voldaan, zoals bijvoorbeeld de eis in artikel 10 van het Besluit energie vervoer, zoals dat gold ten tijde van belang, dat de afnemer een aansluiting als bedoeld in die wet moet hebben die uitsluitend bestemd is voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland en gekoppeld is aan een bemeterd leverpunt.
Op grond van artikel 9.7.5.3, tweede lid, van de Wm kan een inboeker bij de NEa een verzoek doen tot het openen van een rekening met inboekfaciliteit en overboekfaciliteit op diens naam. Een inboeker wordt in artikel 9.7.1.1 van de Wm gedefinieerd als een onderneming die ingevolge bij of krachtens artikel 9.7.4.1 bevoegd is om een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie in het register in te voeren. In artikel 9.7.1.1 van de Wm wordt voor het begrip onderneming verwezen naar artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007. In artikel 5, aanhef en onder b, van de Handelsregisterwet is bepaald dat in het Handelsregister een onderneming die in Nederland gevestigd is en toebehoort aan een natuurlijke persoon wordt ingeschreven in het handelsregister. De onderneming [appellant] is een eenmanszaak en behoort toe aan de natuurlijke persoon [appellant]. In het rechtsverkeer wordt de onderneming [appellant] gedreven door de natuurlijke persoon [appellant]. De onderneming [appellant] beschikt niet over rechtspersoonlijkheid en ook niet over een afgescheiden vermogen. In het geval van [appellant] beschikt de natuurlijke persoon [appellant] over een hoofdaansluiting op het net. Omdat de natuurlijke persoon en de eenmanszaak in het rechtsverkeer dezelfde zijn en de eenmanszaak niet op eigen titel een contract kan aangaan voor de levering van energie, kan de Afdeling niet anders dan oordelen dat de eenmanszaak in dit geval ook een onderneming op grond van artikel 5 van de Handelsregisterwet is die de beschikking heeft over een aansluiting op het net. Daarmee is de eenmanszaak een afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Elektriciteitswet 1998.
Het betoog slaagt. Aan een bespreking van het overige dat door [appellant] in dit verband is aangevoerd wordt niet toegekomen.
Conclusie
5.       Het beroep is gegrond. Het besluit van 9 maart 2021 dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De NEa moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant] met inachtneming van deze uitspraak en het op dat moment geldende recht. Deze uitspraak betekent op zichzelf niet dat de NEa een rekening met inboekfaciliteit en overboekfaciliteit moet openen voor de onderneming [appellant]. De NEa moet bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar beoordelen of er met inachtneming van de toepasselijke regels andere redenen zijn om het openen van de rekening te weigeren of toe te wijzen.
6.       De NEa moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het beroep gegrond;
II.       vernietigt het besluit van het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit van 9 maart 2021, kenmerk NEA-2021/3347;
III.      veroordeelt het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 37,85;
IV.      gelast dat het bestuur van de Nederlandse Emissieautoriteit aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 181,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, en mr. B.J. Schueler en mr. J.M.L. Niederer, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.D. Kamphorst-Timmer, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022
776
BIJLAGE
Wet milieubeheer
Artikel 9.7.1.1
"In deze titel en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
hernieuwbare brandstof: hernieuwbare vloeibare of gasvormige transportbrandstof van niet-biologische oorsprong als bedoeld in artikel 2, onderdeel u, van de richtlijn hernieuwbare energie;
hernieuwbare brandstofeenheid: hernieuwbare brandstofeenheid als bedoeld in artikel 9.7.3.1;
hernieuwbare energie: energie uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel 1, van de richtlijn hernieuwbare energie;
(…)
inboeker: onderneming die ingevolge bij of krachtens artikel 9.7.4.1 bevoegd is om een geleverde hoeveelheid hernieuwbare energie in het register in te voeren;
(…)
onderneming: onderneming als bedoeld in artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007;
(…)."
Artikel 9.7.4.1
"1. Een inboeker kan tot 1 maart van enig kalenderjaar inboeken in het register de in het direct aan die datum voorafgaande kalenderjaar door hem aan:
a. de Nederlandse markt voor vervoer geleverde vloeibare biobrandstof die voldoet aan artikel 9.7.4.2;
b. vervoer in Nederland geleverde gasvormige biobrandstof die voldoet aan artikel 9.7.4.3;
c. de Nederlandse markt voor vervoer geleverde vloeibare hernieuwbare brandstof die voldoet aan artikel 9.7.4.4, eerste lid;
d.  vervoer in Nederland geleverde gasvormige hernieuwbare brandstof die voldoet aan artikel 9.7.4.4, of
e.wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit die voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inboeker, bedoeld in het eerste lid.
"
Artikel 9.7.5.3
"(…)
2. Het bestuur van de emissieautoriteit opent op verzoek van een inboeker op diens naam een rekening met inboekfaciliteit en met overboekfaciliteit.
(…)
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het openen, bijhouden en beheer van de rekeningen."
Handelsregisterwet
Artikel 5
"In het handelsregister worden de volgende ondernemingen ingeschreven:
(…)
b. een onderneming die in Nederland gevestigd is en die toebehoort aan een natuurlijke persoon;
(…)."
Elektriciteitswet 1998
Artikel 1
"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
c. afnemer: een ieder, met uitzondering van de netbeheerder van het net op zee, die beschikt over een aansluiting op een net;
(…)."
Besluit energie vervoer (geldend op 9 maart 2021)
Artikel 10
"Elektriciteit die aan wegvoertuigen in Nederland geleverd wordt, kan slechts worden ingeboekt in het register door de afnemer als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 die een aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van die wet heeft die uitsluitend bestemd is voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland en gekoppeld is aan een bemeterd leverpunt."