202004226/1/A3.
Datum uitspraak: 26 januari 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank MiddenNederland van 1 juli 2020 in zaak nr. 19/4566 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 9 augustus 2019 heeft het college besloten om de parkeervergunning van [wederpartij] per 13 augustus 2019 in te trekken.
Bij besluit van 23 september 2019 heeft het college het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 16 april 2020 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld een in die uitspraak geconstateerd gebrek aan dat besluit te herstellen.
Bij brief van 13 mei 2020 heeft het college de motivering van het besluit van 23 september 2019 aangevuld.
Bij uitspraak van 1 juli 2020 heeft de rechtbank het door [wederpartij] tegen het besluit van 23 september 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het college opgedragen om met inachtneming van haar uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.
Het college heeft binnen de gestelde termijn niet verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. Het college heeft de parkeervergunning van [wederpartij] op 13 augustus 2019 ingetrokken, omdat hij volgens het college door een verhuizing niet meer voldoet aan de voorwaarden om een parkeervergunning te hebben. [wederpartij] heeft daartegen bezwaar gemaakt, omdat zijn verhuizing binnen hetzelfde appartementencomplex en daarmee binnen hetzelfde deelrayon heeft plaatsgevonden. Volgens [wederpartij] mag hij volgens de gemeentelijke parkeerregels zijn parkeervergunning voor zijn nieuwe adres daarom behouden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het de parkeervergunning gelet op de gemeentelijke parkeerregels mocht intrekken.
1.1. [wederpartij] heeft de Afdeling per brief van 17 september 2020 laten weten dat hij inmiddels nogmaals is verhuisd en dat hij zich daarom niet meer als belanghebbende beschouwt. Het college wil in hoger beroep desondanks een uitspraak omdat het met het oog op toekomstige besluiten duidelijkheid wenst te verkrijgen over de vraag onder welke voorwaarden het een parkeervergunning kan intrekken.
Wettelijk kader
2. Het college kan een parkeervergunning intrekken wanneer zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden, die relevant waren voor het verlenen van de vergunning. Het college kan een parkeervergunning verlenen aan een bewoner die staat ingeschreven op een kadastraal geregistreerd woonadres binnen het gefiscaliseerde gebied ten behoeve van het parkeren van een eigen auto. Dat volgt uit artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, in samenhang gelezen met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van de Parkeerplaatsenverordening 2014 (hierna: de Verordening). Een gefiscaliseerd gebied is volgens artikel 1, aanhef en onder h, van de Verordening een gebied met parkeerapparatuurplaatsen en zogenaamde belanghebbendenplaatsen. Het derde lid van artikel 3 bepaalt dat het college binnen het kader van de Verordening nadere beleidsregels kan stellen voor het verlenen van parkeervergunningen.
2.1. Het college heeft in artikel 2, vierde en vijfde lid, en artikel 9, tweede lid, van de Beleidsregels uitgifte parkeervergunningen en garageplaatsen 2019 gemeente Utrecht (hierna: de Beleidsregel) bepaald dat het een parkeervergunning verleent aan een persoon die in de Basisregistratie Personen staat ingeschreven op een woonadres in het gefiscaliseerd gebied en die houder is van een voertuig. De parkeervergunning is persoons- en adresgebonden. Als de vergunninghouder binnen hetzelfde deelrayon verhuist en op het nieuwe adres nog niet het maximum aantal parkeervergunningen is verstrekt, behoudt hij echter zijn parkeervergunning.
2.2. Artikel 6, vierde lid, van de Beleidsregel bepaalt tot slot dat het college bij nieuwbouw van gebouwen, waarvoor voor 1 april 2019 een omgevingsvergunning is uitgegeven, adressen kan aanwijzen waar bewoners niet in aanmerking komen voor een eerste of volgende parkeervergunning. Deze adressen plaatst het college op de Adressenlijst uitsluiting parkeervergunningen (hierna: Adressenlijst). Dat gebeurt uitsluitend als bij deze adressen een gezamenlijke parkeervoorziening is gerealiseerd op eigen terrein, waar op grond van de Nota Parkeernormen voldoende ruimte is voor het parkeren van eerste en/of volgende auto’s.
Hoger beroep
3. Het college betoogt dat op het nieuwe adres in het betrokken deelrayon het maximum aantal parkeervergunningen is verstrekt, zodat [wederpartij] zijn parkeervergunning niet mocht behouden. Ter onderbouwing verwijst het college naar de Adressenlijst. Het nieuwe adres van [wederpartij] staat op deze lijst en dat betekent dat de rechtbank heeft miskend dat het maximum aantal te verlenen parkeervergunningen is bereikt en dat de parkeervergunning terecht is ingetrokken, aldus het college.
Beoordeling van het hoger beroep
4. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, volgt naar het oordeel van de Afdeling uit de plaatsing van het nieuwe adres van [wederpartij] op de Adressenlijst dat het maximum aantal parkeervergunningen voor dat adres is verstrekt. Als een adres op die lijst staat, verleent het college immers geen nieuwe parkeervergunningen omdat die adressen kunnen beschikken over een parkeervoorziening voor meerdere voertuigen. Dat leidt echter niet tot de conclusie dat het college de parkeervergunning mocht intrekken. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, van de Verordening biedt in dit geval namelijk geen grondslag voor het intrekken van de vergunning. Uit dat artikel volgt dat het college een parkeervergunning kan intrekken wanneer zich een wijziging voordoet in één van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning. Van een dergelijke wijziging is in dit geval geen sprake. Bij de eerder aan [wederpartij] verleende parkeervergunning was de plaatsing op de Adressenlijst, waardoor het maximum aantal parkeervergunningen voor dat adres was verstrekt, immers geen omstandigheid die relevant was voor het verlenen van de parkeervergunning. Gelet daarop levert de verhuizing binnen hetzelfde appartementencomplex in dit geval geen gewijzigde omstandigheid op die kan worden aangemerkt als relevant voor het verlenen van de parkeervergunning. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college de parkeervergunning niet mocht intrekken.
Het betoog faalt.
Slotsom
5. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt, met verbetering van de gronden, bevestigd. Anders dan de rechtbank had opgedragen, hoeft het college geen nieuw besluit meer te nemen.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
Het lid van de enkelvoudige kamer is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 26 januari 2022
280