202100548/1/A3.
Datum uitspraak: 17 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 december 2020 in zaken nrs. 19/5896 en 19/5897 in het geding tussen:
[appellanten]
en
de minister van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 27 februari 2019 heeft de korpschef van politie de door [appellanten] aangevraagde wapenverloven geweigerd.
Bij afzonderlijke besluiten van 9 oktober 2019 heeft de minister de door [appellanten] daartegen ingestelde administratieve beroepen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2020 heeft de rechtbank de door [appellanten] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] hoger beroep ingesteld.
De korpschef van politie en de minister hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 mei 2022, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.M.M. Jacobs, de minister, vertegenwoordigd door mr. F.H. Kamminga, en de korpschef van politie, vertegenwoordigd door mr. W. Andelbeek, zijn verschenen.
Overwegingen
Wet- en regelgeving
1. De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage is onderdeel van de uitspraak.
Voorgeschiedenis
2. Op 20 maart 2018 hebben [appellanten] een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie ten behoeve van de schietsport (hierna: schietsportverlof) aangevraagd. Bij de controle van het aanvraagformulier bleek dat op het formulier ingevuld was dat [appellanten] sinds 2015 lid zijn van schietvereniging (hierna: SV) de Schutterij. SV de Schutterij is aangesloten bij de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (hierna: KNSA). De ingangsdatum van het lidmaatschap op de KNSA licenties van [appellanten] was 1 januari 2018. Na hierop gewezen te zijn stelden zij dat zij sinds 2015 lid zijn van SV de Schutterij en dat er sprake zou zijn van een vergissing. Daarna hebben zij de aanvraag ingetrokken.
Op 3 juli 2018 hebben zij opnieuw een schietsportverlof aangevraagd. Opnieuw was op het aanvraagformulier ingevuld dat zij sinds 2015 lid zijn van SV de Schutterij, terwijl de ingangsdatum op de KNSA licenties 1 januari 2018 was. [appellanten] stelden dat zij wel degelijk sinds 2015 lid zijn van SV de Schutterij, maar dat zij pas aan het einde van 2017 door het bestuur van de vereniging bij de KNSA zijn aangemeld. Zij zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld nadere bewijsstukken in te dienen om de ingangsdatum van 2015 te onderbouwen. Zij weigerden dit te doen en hebben de aanvraag ingetrokken.
3. Naar aanleiding van die feiten is bij de behandelend ambtenaren van de politie het vermoeden ontstaan dat sprake zou kunnen zijn van strafbare feiten en is onderzoek gedaan naar de registers van SV de Schutterij. Daaruit bleek dat verschillende data uit het schietbeurtenregister van [appellanten] niet overeen kwamen met de data in het presentieregister van SV de Schutterij. Zo zouden [appellanten] voor het eerst aanwezig zijn geweest op 18 februari 2017, maar hun eerste schietbeurt hebben gehad op 31 december 2016. Ook waren schietbeurten afgetekend door de voormalig secretaris van SV de Schutterij, [voormalig secretaris], terwijl hij volgens het presentieregister niet aanwezig was op die dagen.
Het huidige geschil
4. Op 17 januari 2019 hebben [appellanten] opnieuw een schietsportverlof aangevraagd. Op het aanvraagformulier van [appellant A] is ingevuld dat hij sinds 1 december 2016 lid is van SV de Schutterij. Op het aanvraagformulier van [appellante B] is ingevuld dat zij sinds 1 januari 2016 lid is van SV de Schutterij. De ingangsdatum op de beide KNSA licenties was 1 januari 2018. Op grond daarvan en van de uitkomsten uit het hiervoor genoemde onderzoek van de politie, is de korpschef tot de conclusie gekomen dat [appellanten] niet sinds 2016 lid zijn van SV de Schutterij. Hij heeft de schietsportverloven daarom geweigerd op grond van artikel 7, eerste lid, onder a, van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm), wegens het niet overleggen van de bij de Regeling wapens en munitie (hierna: Rwm) vastgestelde gegevens en bescheiden. De minister heeft het besluit van de korpschef gehandhaafd.
De uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft overwogen dat [appellanten] geen bewijs van inschrijving bij SV de Schutterij hebben overgelegd. Daardoor hebben zij geen enkel objectief aanknopingspunt gegeven voor hun stelling dat zij vanaf 1 december 2016 lid zijn van SV de Schutterij. Gelet daarop en gegeven de discrepanties tussen het presentieregister en het schietbeurtenregister heeft de minister zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellanten] niet de bij de Rwm vastgestelde gegevens en bescheiden hebben overgelegd. De gevraagde schietsportverloven zijn naar het oordeel van de rechtbank daarom terecht geweigerd.
Het hoger beroep
6. [appellanten] voeren aan dat de rechtbank heeft miskend dat ze wel bewezen hebben vanaf welke datum ze lid zijn van de schietvereniging. Het bewijs daarvoor volgt volgens hen uit de schietboekjes en uit de verklaringen en een e-mail van [voormalig secretaris]. Uit de schietboekjes volgt namelijk de datum van de eerste schietbeurt en dat [appellanten] het vereiste aantal van achttien schietbeurten hebben gemaakt. Dat sommige data in de schietboekjes niet overeenkomen met de presentielijst doet daaraan volgens hen niet af, omdat ook zonder de bestreden schietbeurten nog voldoende beurten over blijven. Uit een verklaring van [voormalig secretaris], die zou zijn gemachtigd door het bestuur om namens het bestuur op te treden, volgt bovendien dat [appellanten] lid zijn van de schietvereniging vanaf december 2016 en hun eerste schietbeurt hebben gehad op 31 december 2016. Ook zou uit een e-mail en een verklaring van [voormalig secretaris] volgen dat [appellanten] geen contributie hebben betaald over 2017 omdat zij een partij hout aan de vereniging hebben geleverd en dat met de contributie verrekend zou zijn.
6.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de minister zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat [appellanten] niet de bij de Rwm vastgestelde gegevens en bescheiden hebben overgelegd.
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat in de schietboekjes van [appellanten] meerdere schietbeurten zijn afgetekend terwijl zij volgens het presentieregister op dat moment niet aanwezig waren. Ook zijn er meerdere schietbeurten afgetekend door [voormalig secretaris], terwijl hij volgens het presentieregister op dat moment niet aanwezig was. Omdat de schietboekjes verschillende onzorgvuldigheden bevatten kunnen deze niet zonder meer dienen als objectief aanknopingspunt voor de gestelde ingangsdatum van het lidmaatschap van [appellanten].
Voor de verklaringen en de e-mail van [voormalig secretaris] geldt dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat hij bevoegd was om namens het bestuur te handelen. Ter zitting hebben zij verklaard dat [voormalig secretaris] geen bestuurder van de vereniging was, maar wel gemachtigd zou zijn om namens het bestuur op te treden. Dit hebben zij echter niet onderbouwd, bijvoorbeeld door een machtiging van het bestuur aan [voormalig secretaris] te overleggen. Daarom zijn zijn verklaringen en zijn e-mail over de contributie onvoldoende om de gestelde ingangsdatum van het lidmaatschap van [appellanten] aannemelijk te maken.
Tot slot hebben [appellanten] ter zitting bij de Afdeling verklaard dat zij sinds 31 december 2016 lid zouden zijn van de schietvereniging. Deze verklaring komt niet overeen met de data die ingevuld zijn op hun aanvraagformulieren. Niet alleen hebben [appellanten] niet bewezen vanaf welke datum zij lid zijn van de schietvereniging, maar ook noemen zij telkens een andere datum. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat de minister de schietsportverloven heeft mogen weigeren.
6.2. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, griffier.
w.g. Schueler
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Leeuwen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2022
373-1000
BIJLAGE
Wet wapens en munitie
Artikel 7
1 De in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen worden, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
a. de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;
[…]
Regeling wapens en munitie
Artikel 43
[…]
4 Een aanvrager van een verlof tot het voorhanden hebben van wapens en munitie, zoals bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Wet, moet in de twaalf maanden voorafgaand aan de aanvraag minimaal achttien schietbeurten verrichten, tenzij het tekort aan schietbeurten de aanvrager van het verlof redelijkerwijs niet kan worden aangerekend.
[…]
Artikel 48
Voor het indienen van een verzoek om een erkenning, een consent, een vergunning of een verlof wordt gebruik gemaakt van de formulieren overeenkomstig de daarvoor in bijlage III bij deze beschikking vastgestelde modellen.
Circulaire wet wapens en munitie 2018
1.4.4.1. Verlening en verlenging
[…]
Aanvraagformulieren
Voor het aanvragen van een verlof wordt gebruik gemaakt van de daartoe bestemde formulieren zoals die zijn opgenomen in bijlage III bij de Rwm. Het aanvraagformulier is conform artikel 7, eerste lid onder a WWM vastgesteld en opgenomen als bijlage WM 32 in bijlage III van de Rwm.
Juridische status gebruikte formulieren
Het gebruik van het aanvraagformulier en het inlichtingenformulier is verplicht op basis van artikel 7, eerste lid, onderdeel a van de WWM en artikel 48 Rwm. Het niet (volledig) invullen van het aanvraagformulier en het inlichtingenformulier leidt tot een afwijzing van de aanvraag op basis van ditzelfde artikel.
Op grond van art. 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De aanvrager is gehouden, op grond van artikel 4:2 van de Awb de (aanvullende) gegevens en bescheiden te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn.
De informatie van het inlichtingenformulier wordt gebruikt om landelijk te kunnen toetsen of er sprake is van vrees voor misbruik op basis van de in deel B, onderdeel 1, van deze circulaire vastgelegde risicofactoren. Wanneer de aanvrager niet de gegevens verschaft die nodig zijn voor de beoordeling, maar waarover hij wel kan beschikken, kan de aanvraag worden afgewezen. Zie in dit kader artikel 7, eerste lid, van de WWM juncto artikel 4:5, eerste lid, onderdeel c, van de Awb. Wanneer op enig moment blijkt dat een aanvrager het formulier onjuist heeft ingevuld, kan worden besloten tot een intrekking van het verlof of afwijzing van het verzoek op basis van twijfel omtrent de betrouwbaarheid.
[…]
2.4.2. Schietbeurten
Bij het aanvragen van een nieuw verlof dan wel bij de aanvraag tot verlenging van een bestaand verlof dient de aanvrager, aan te tonen dat hij in de 12 maanden voorafgaande aan de aanvraag minimaal 18 schietbeurten bij een gecertificeerde schietsportvereniging met een vuurwapen heeft verricht. De verlofhouder toont hiermee aan dat hij de schietsport beoefent (redelijk belang) en zijn vaardigheid in de omgang met wapens op peil tracht te houden.
[…]
De aanvrager dient hiertoe een op naam gesteld en door het bestuur van de schietvereniging gewaarmerkt schietregister te overleggen, waarin aantekening is gedaan van de schietoefeningen waaraan de aanvrager heeft deel genomen. De aantekening dient te vermelden:
a. de datum;
b. het naamstempel van de vereniging/schietbaan waar de oefening of wedstrijd is geschoten;
c. de naam en de handtekening of paraaf van een bestuurslid of een namens het bestuur optredende baancommandant, veiligheidsfunctionaris of organisator van de schietwedstrijd.
Als de schutter op een schietbaan een schietbeurt in zijn register doet aantekenen, dient zijn aanwezigheid op die schietbaan te blijken uit het aldaar aanwezige presentieregister, tenzij hij heeft deelgenomen aan een wedstrijd en zijn naam voorkomt op de lijst van deelnemers. Het presentieregister dient per dag te worden afgesloten en afgetekend. Het blad of de bladen worden na afloop van de schietoefening afgesloten en opgeborgen in het archief van de vereniging Zij worden desgevraagd aan de politie getoond indien er twijfel is over de juistheid van de in een schietregister geregistreerde schietbeurten.
[…]