202102126/1/A3.
Datum uitspraak: 10 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank OostBrabant van 9 maart 2021 in zaak nr. 20/2695 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2020 heeft het college een aanvraag van [appellante] voor een urgentiebeschikking afgewezen.
Bij besluit van 27 augustus 2020 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 maart 2021 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 juli 2022, waar het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Rijkers, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is begin 2019 na een relatiebreuk uit België teruggekeerd naar Eindhoven. Zij is tijdelijk gaan inwonen bij een vriend. Volgens [appellante] bemoeit hij zich met haar privéleven en doet hij alsof er tussen hen een affectieve relatie bestaat. Zij zegt hierdoor geen privacy met haar dochter te hebben en psychische klachten te ondervinden. Om deze redenen heeft [appellante] een urgentiebeschikking aangevraagd. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat zij niet aan de voorwaarden van artikel 4 en 5 van de Huisvestingsverordening gemeente Eindhoven 2020 (hierna: de Verordening) voldoet. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een bijzondere (nood)situatie, nu [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van dreigende dakloosheid of ongepast gedrag van de verhuurder. Verder heeft het college geen aanleiding gezien voor toepassing van de hardheidsclausule.
Aangevallen uitspraak
2. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat niet aan de voorwaarden van artikel 5 van de Verordening is voldaan. Dit wordt volgens de rechtbank niet anders door de stelling van [appellante] dat zij dakloos dreigt te worden. De rechtbank heeft daarnaast geoordeeld dat het door het college al dan niet toepassen van de hardheidsclausule terughoudend moet worden getoetst. Het college heeft hier mogen concluderen dat geen sprake is van een onmiddellijk onhoudbare situatie. Dat [appellante] en haar dochter meer privacy en zeggenschap over de woonsituatie willen, is niet voldoende om van een onmiddellijk onhoudbare situatie te spreken. Het college mocht zich op het standpunt stellen dat naleving van de Verordening geen bijzondere hardheid oplevert.
Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden hier niet is geschonden. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij zonder urgentiebeschikking geen gezinsleven kan hebben met haar andere dochter, die bij haar vader woont.
Gronden hoger beroep
3. [appellante] betoogt dat haar beroep op de hardheidsclausule van artikel 14 van de Verordening ten onrechte niet is gehonoreerd. Er is volgens haar sprake van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek. Zij stelt dat de situatie onhoudbaar is, omdat zij voortdurend onder druk wordt gezet door de verhuurder en er een inbreuk op haar privacy plaatsvindt.
Beoordeling hoger beroep
4. Alleen in uiterst bijzondere gevallen van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek kan het college besluiten ten gunste van een woningzoekende af te wijken van het bepaalde in de Verordening, zo volgt uit artikel 14 van de Verordening. Het moet dan gaan om een geval waarin toepassing van de Verordening naar het oordeel van het college leidt tot een bijzondere hardheid.
5. Het college heeft bij de rechtbank toegelicht dat de hardheidsclausule slechts wordt toegepast als aannemelijk is dat er een onmiddellijk onhoudbare situatie is. Het college heeft de situatie van [appellante] vergeleken met andere gevallen waarin een urgentiebeschikking wordt aangevraagd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat van een uiterst bijzonder geval geen sprake is. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onmiddellijk onhoudbare situatie door acuut dreigende dakloosheid. Zij heeft ter onderbouwing van haar standpunt geen objectieve informatie beschikbaar gesteld. Haar stelling dat zij psychische problemen ondervindt door de woonsituatie heeft zij ook niet geconcretiseerd. Daarnaast is een mindere mate van privacy alleen niet voldoende om te kunnen spreken van een uiterst bijzonder geval van schrijnende sociaal-maatschappelijke problematiek.
Het betoog slaagt niet.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H. Herweijer, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Herweijer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2022
640-1013