ECLI:NL:RVS:2022:2250

Raad van State

Datum uitspraak
3 augustus 2022
Publicatiedatum
3 augustus 2022
Zaaknummer
202106388/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2021, waarin de rechtbank zich onbevoegd verklaarde om kennis te nemen van het beroep dat [appellant] had ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Dit besluit, genomen op 12 maart 2021, verklaarde het bezwaar van [appellant] tegen een eerdere mededeling van de minister niet-ontvankelijk. De mededeling, gedaan op 21 december 2020, betrof de overdracht van rechten van de Staat der Nederlanden aan de provincie Overijssel, welke overdracht plaatsvond bij akte van cessie op 11 december 2020.

De rechtbank oordeelde dat de brief van de minister geen publiekrechtelijke rechtshandeling was en dus geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte onbevoegd was, omdat het besluit op bezwaar van 12 maart 2021 wel degelijk een besluit is zoals bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het beroep tegen het besluit van 12 maart 2021 ongegrond verklaard, en wordt de minister gelast het griffierecht aan [appellant] te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 3 augustus 2022, waarbij de Afdeling de proceskosten niet voor vergoeding in aanmerking komt. De zaak benadrukt het belang van de juiste kwalificatie van besluiten en de bevoegdheid van de rechtbank in bestuursrechtelijke geschillen.

Uitspraak

202106388/1/A3.
Datum uitspraak: 3 augustus 2022
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2021 in zaak nr. 21/684 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Procesverloop
Bij brief van 21 december 2020 heeft de minister aan [appellant] meegedeeld dat de Staat der Nederlanden haar rechten die voortvloeien uit de kwalitatieve verplichtingen, heeft overgedragen aan de provincie Overijssel. Deze overdracht heeft plaatsgevonden bij akte van cessie van 11 december 2020.
Bij besluit van 12 maart 2021 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 augustus 2021 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door [appellant] daartegen ingestelde beroep.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1.       Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb luidt als volgt: "Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling."
2.       In dit geding staat slechts ter beoordeling of de rechtbank zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard van het beroep kennis te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] op 10 april 2006 een kwalitatieve verplichting is aangegaan met de Staat der Nederlanden en dat artikel 9 van de daartoe opgemaakte akte bepaalt dat alle geschillen in verband met of voortvloeiend uit deze akte zullen worden beslecht door de bevoegde burgerlijke rechter te Den Haag.
3.       Naar het oordeel van de Afdeling is de rechtbank terecht tot het oordeel gekomen dat de brief van de minister van 21 december 2021 geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt en dat die brief dus geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank had zich echter niet onbevoegd behoren te verklaren om kennis te nemen van het geschil, nu het besluit op bezwaar van 12 maart 2021 een besluit is als bedoeld in voormelde bepaling. Om die reden is het hoger beroep gegrond en moet de aangevallen uitspraak worden vernietigd.
Doende wat de rechtbank zou moeten doen, verklaart de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond. De minister heeft het bezwaar tegen de brief van 21 december 2021 terecht niet-ontvankelijk verklaard, omdat die brief geen besluit is.
4.       Niet is gebleken dat [appellant] proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 augustus 2021 in zaak nr. 21/684;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 12 maart 2021 ongegrond;
IV.     gelast dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 270,00 voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Bijloos
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 augustus 2022
195-836.